Dit rapport beantwoordt deze vragen door de toegevoegde waarde te berekenen van de goederen en diensten die uitgevoerd worden en door te kijken welke sectoren

64 KB – 18 Pages

PAGE – 1 ============
1 Het belang van de export voor de Nederlandse econom ie Wat is het belang van export voor de Nederlandse ec onomie? Hoe ziet de structuur van de exportsector eruit en wat is de positie van Nederla nd op de wereldmarkt? Dit rapport beantwoordt deze vragen door de toegevoegde waarde te berekenen van de goederen en diensten die uitgevoerd worden en door te kijken we lke sectoren het meeste voordeel verkrijgen van de export in de periode 1995-2005. Het aandeel dat de export toevoegt in het Nederlandse Bruto Binnenlands Product (BBP) is in deze periode nagenoeg constant gebleven, in tegenstelling tot wat het sterk toegenomen exportvo lume suggereert. Vooral de toegenomen dienstenintensiteit ligt hieraan ten grondslag, naa st een stijgend aandeel van wederuitvoer in het exportpakket. Het aandeel van diensten in het expor tvolume bedraagt nu ongeveer 20 procent, terwijl het aandeel van uitgevoerde diensten in de toegevoegde waarde ruim 30 procent is. Van de bijdrage die de export aan het BBP levert, slaat het merendeel neer in de dienstensector. De hoogwaardigheid en technologie- en kennisintensitei t van de Nederlandse industriële productie is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Activiteite n die bestemd zijn voor de buitenlandse markt zijn daarnaast hoogwaardiger en vooral techno logie intensiever dan activiteiten voor de eigen markt. Sectoren waarin Nederland een relatief grote speler is op de wereldmarkt zijn vooral de primaire sector en de zakelijke dienstver lening. CPB Memorandum Sector : Internationale Economie Afdeling/Project : Het belang van de export voor de Nederlandse economie Samensteller(s) : Stefan P.T. Groot en Jan L. Möhlm ann Nummer : 191 Datum : 15 januari 2008

PAGE – 2 ============
2 1 Inleiding 1 Nederland heeft een lange traditie als handelsnatie . In Nederland geproduceerde of wederuitgevoerde goederen vinden hun weg naar klant en verspreid over de hele wereld. Onder andere door de gunstige ligging ten opzichte van he t Europese achterland en goede infrastructuur zoals de aanwezigheid van de Rotterd amse haven (de op één na grootste ter wereld) en de luchthaven Schiphol (vierde van Europ a) heeft ons land zich kunnen ontwikkelen tot een belangrijk Europees in- en uitvoerkanaal. D e totale export, als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP), bedraagt inmiddels meer dan 70 procent en stijgt nog steeds. Hiermee heeft Nederland een hoge export-BBP-ratio i n vergelijking met andere OESO landen, die gemiddeld op 25 procent blijven steken. Deze ra tio is echter een beperkte maatstaf voor het meten van het belang van export voor de economie. E en betere maatstaf is de toegevoegde waarde die de export oplevert. Toegevoegde waarde i s gedefinieerd als de marktwaarde van de productie minus de ingekochte goederen en diensten. Dit verschilt van het welvaartsbegrip, dat rekening houdt met alle maatschappelijke kosten en baten. Toegevoegde waarde geniet om twee redenen de voorke ur: 1. De wederuitvoer 2 van producten levert slechts een geringe bijdrage aan het Nederlandse BBP en de werkgelegenheid. Zo™n 53 procent van de toena me van het Nederlandse handelsvolume is het gevolg van wederuitvoer. 2. Slechts een deel van de exportproductie vindt plaat s in Nederland en er worden elders geproduceerde intermediaire goederen of diensten ge bruikt. Minder handelsbarrières, verbeterde communicatie- e n coördinatiemogelijkheden en lagere transportkosten dragen bij aan toegenomen specialis atie en fragmentatie van het productieproces. In een geglobaliseerde wereld vind t elke stap in het productieproces in principe plaats waar dit het goedkoopst is en zijn efficiëntiewinsten van één extra uitsplitsing gelijk aan de additionele transactiekosten die deze opsplitsing veroorzaakt. Het is aannemelijk dat een toename van het aantal handelsmogelijkheden leidt tot meer fragmentatie en een toegenomen verbruik van uit het buitenland afkomsti ge intermediaire producten. Daardoor zal het verschil tussen de exportwaarde van een goed of dienst en de aan export toe te rekenen toegevoegde waarde steeds groter worden. 1 Deze publicatie is mede gebaseerd op berekeningen di e zijn uitgevoerd door Henk Kranendonk. Daarnaast b edanken wij Henri de Groot, Arjan Lejour, Martin Mellens, Paul V eenendaal, Johan Verbruggen en Bas ter Weel voor hun commentaar en inbreng. 2 Onder wederuitvoer verstaan we uitgevoerde producten d ie in Nederland vrijwel geen bewerking hebben onder gaan, na uit andere landen te zijn ingevoerd. In het geval van we deruitvoer heeft het eigendom wél bij een Nederlandse partij gelegen, in het geval van doorvoer is dat niet zo. Het belang va n de wederuitvoer voor Nederland wordt uitvoerig in Mellens e.a. (2007) beschreven.

PAGE – 3 ============
3 De hoofdvragen van deze studie zijn de volgende: Wa t is het belang van export voor de Nederlandse economie? Hoe ziet de structuur van de exportsector eruit en wat is de positie van Nederland op de wereldmarkt? De periode die wordt g eanalyseerd is 1995-2005. De beleidsrelevantie van deze vraag schuilt in het verwerven van kennis over veranderingen die in de Nederlandse exportsector zijn opgetreden. Dez e kennis is nuttig wanneer beleidsmakers de Nederlandse handelspositie willen bepalen, verst erken en wensen in te spelen op de gevolgen van economische veranderingen voor de Nederlandse e conomie. Een belangrijk beleidsmatig inzicht dat deze studie heeft opgeleverd is dat het aandeel van de export in het BBP tussen 1990 en 2005 min of meer constant is gebleven, en dat – hoewel het grootste deel van het uitvoervolume uit goederen bestaat – de uitvoer ook voor de dienstensector van groot belang is. Ook door de gunstige verhouding van uitvoervolume e n toegevoegde waarde bij diensten is een verdere vermindering van handelsbarrières bij diens tenhandel aan te bevelen. Dit rapport is als volgt opgezet. Eerst worden de o ntwikkeling van de Nederlandse economie en de export in de periode 1995-2005 in kaart gebracht . In deze periode heeft de wereldhandel een sterke opleving beleefd en zijn markten in toenemen de mate met elkaar geïntegreerd geraakt. In Hoofdstuk 2 gaat bijzondere aandacht uit naar de in dustrie. In Hoofdstuk 3 wordt per sector berekend welk deel van het Nederlandse BBP toe te r ekenen valt aan de export. Ook wordt hier aandacht gegeven aan de samenstelling van de Nederl andse export en de hoogwaardigheid van productie. In Hoofdstuk 4 zal de exportstructuur in een internationale context worden geplaatst door de exportstructuur te vergelijken met die van de rest van de wereld. Hoofdstuk 5 concludeert en trekt de relevante beleidsconclusies . 2 Verdeling van de toegevoegde waarde 2.1 Kerncijfers Nederland Figuur 2.1 geeft de bijdrage van de belangrijkste s ectoren aan de toegevoegde waarde in de Nederlandse economie in de periode 1995-2005. De za kelijke dienstverlening is veruit de grootste sector op afstand gevolgd door onderwijs e n zorg. De noodzaak voor een bepaalde sectorale indeling te kiezen maakt de omvang van de verschillende sectoren natuurlijk enigszins arbitrair. Het zijn met name de verschuivingen die van belang zijn. Grootste groeiers zijn het bank- en verzekeringswezen, en onderwijs en zorg. M et name landbouw, jacht en bosbouw, en de elektrische en optische apparatenindustrie hebbe n in 2005 een lager aandeel in het BBP dan in 1995. Het ziet er naar uit dat deze trend zich d e komende jaren verder zal voortzetten als

PAGE – 4 ============
4 onderdeel van de verschuiving van een industriële s amenleving naar een economie waarin diensten van prominent belang zijn (e.g., de CPB-sc enariostudie van Huizinga en Smid, 2004). Figuur 2.1 Toegevoegde waarde per sector, 1995 en 2 005 Bron: CBS nationale rekeningen data (november 2007) De grootste industriële sector van Nederland is de voedings- en genotsmiddelenindustrie, hoewel deze sector in 2005 niet meer dan 2,2 procen t van de totale toegevoegde waarde vertegenwoordigt en de tiende sector binnen de Nede rlandse economie is in de hier gehanteerde sectorale indeling. In 1995 was de voedings- en gen otsmiddelenindustrie ook al de grootste industriële sector met een aandeel van 2,9 procent in de toegevoegde waarde (plaats 9). Deze ontwikkeling illustreert nog eens hoe zeer het zwaa rtepunt van de economie naar de dienstensector verschuift. 3 In 2005 vertegenwoordigt de goederensector minder dan 20 procent van het BBP, terwijl 80 procent van de totale expor twaarde uit goederen bestaat. Wanneer de structuur van 2005 wordt vergeleken met 1995 blijkt dat het aandeel van de goederensector gedaald is van 23,2 naar 18,5 procen t ten gunste van de dienstensector (stijging 3 Alle sectoren tot en met NACE classificatie 41 vallen on der de goederensector, alle sectoren met NACE classificati es hoger dan 41 onder de dienstensector. In Tabel 1 valle n alle sectoren vanaf bouwnijverheid onder de dienst ensector, met uitzondering van de post Diversen en belastingen. 0.0% 2.0% 4.0% 6.0% 8.0% 10.0% 12.0% 14.0% Za keli jke d ienstverl enin g Onderwijs en zorg Rest O verheid Ba nk- en verz ekeringsweze n Bouwn ijverheid Transpor t Delf st of fenw inning Comm un ic atie Voedi ngs- e n genotmidde le nindustri e Chemisc he in dustr ie Landb ouw, bos bouw en vis se rij Ho reca Compute r- en info rma tie diensten Metaal industri e Cu ltu ur en rec reatie Papie rin du strie, ui tgeverij en e n dr ukke ri jen Ener gie- en waterleid ingbedrijven Machine-industrie Overige indust rie Aar dolie -in dust rie Ele kt rotechnische industri e Tr anspo rtmiddele nin du stri e Hout e n bouw materi ale n i ndustrie Ove ri ge diensten Rubber- e n kunst stofindustrie Text iel- e n l ederi nd ust rie 1995 2005 29.1% 29.5%

PAGE – 5 ============
5 van 76,8 naar 81,5 procent). Deze ontwikkeling kan worden verklaard door technologische vooruitgang aan de frontier en verandering van preferenties (e.g., Baumol, 196 7 en Rowthorn en Ramaswamy, 1999). De directe rol van internation ale handel is hierbij beperkt. Dit wordt ondersteund door het feit dat Nederland nog altijd aanzienlijk meer goederen uitvoert dan invoert en het grootste deel van de handel plaatsvi ndt tussen ontwikkelde (OESO) landen. Wel heeft handel geleid tot verschuivingen tussen secto ren: de aandelen van de textielindustrie en de elektrotechnische industrie zijn bijvoorbeeld gehal veerd van respectievelijk 0,4 naar 0,2 en van 1,4 naar 0,7 procent. 2.2 Hoogwaardigheid en factorintensiteiten van de i ndustrie Lall e.a. (2005) hebben een methode voorgesteld op basis waarvan goederen naar hoogwaardigheid kunnen worden geclassificeerd 4. Hierbij geldt de verhouding tussen de Balassa Index en het BBP per capita van landen als maatstaf. De Balassa Index is een maatstaf die per product aangeeft hoe de export van een bepa ald land zich verhoudt tot die van de rest van de wereld. De maatstaf voor hoogwaardigheid van Lall e.a. (2005) geeft voor verschillende soorten goederen weer of deze doorgaans door econom isch meer of minder ontwikkelde landen worden geëxporteerd. De maatstaaf is zodoende een p roxy die niet gebaseerd is op tastbare Figuur 2.2 Toegevoegde waarde in de industrie naar mate van ho ogwaardigheid, 1995 en 2005 Bron: eigen berekeningen op basis van Lall e.a. (2005) en Eurostat European Business Trends data (oktober 200 7). 4 De analyses van hoogwaardigheid en factorintensiteiten hebben alleen betrekking op de industrie omdat voora l voor deze sector relatief veel data beschikbaar is, terwijl dat voo r diensten niet het geval is. 1995 zeer hoogwaardig 18% hoogwaardig 21% enigszins hoogwaardig 15% enigszins laagwaardig 14% laagwaardig 18% zeer laagwaardig 14% 2005 zeer hoogwaardig 19% hoogwaardig 25% enigszins hoogwaardig 17% enigszins laagwaardig 10% laagwaardig 17% zeer laagwaardig 12%

PAGE – 6 ============
6 kenmerken van goederen of het proces waarlangs deze tot stand zijn gekomen, maar op de aanname dat er een correlatie bestaat tussen het BB P per hoofd van de bevolking en de mate van hoogwaardigheid van geproduceerde goederen. Voo rdelen van deze methode liggen in de objectiviteit en de beschikbaarheid van gedetaillee rde productie- en handelsdata. Een nadeel is echter het ontbreken van een direct verband met de inzet van technologie of menselijk kapitaal in het productieproces. Ook allerlei andere locatie factoren worden zo gevangen in de uiteindelijke maatstaaf. Figuur 2.2 geeft op basis deze classificatie 5 weer hoe de toegevoegde waarde in de Nederlandse industrie in 1995 en 2005 was verdeeld over de verschillende hoogwaardigheidsniveaus. De verschuivingen zijn aan zienlijk. Zo zijn de aandelen van elk van de drie meest hoogwaardige categorieën toegenomen e n is het totale aandeel van enigszins tot zeer hoogwaardige producten toegenomen van 54 proce nt naar 61 procent. Naast het indelen van de toegevoegde waarde op basi s van de mate van hoogwaardigheid, is het ook mogelijk de toegevoegde waarde op te splitsen n aar verschillende productiefactoren. Hinloopen en Van Marrewijk (2006) hebben voor goede ren op 3-digit SITC revisie 2 niveau een classificatie vastgesteld naar vijf verschillen de productiefactoren: ongeschoolde arbeid, menselijk kapitaal (geschoolde arbeid), natuurlijke hulpbronnen, primaire producten en technologie. Voor elke productgroep is in deze clas sificatie vastgesteld welk van deze productiefactoren het grootste aandeel heeft in de productie. Op basis van deze classificatie is de toegevoegde waarde in de industrie in 1995 en 20 05 opgesplitst naar factorintensiteiten in Figuur 2.3 Toegevoegde waarde in de industrie naar factorintensiteiten, 1995 en 2005 Bron: eigen berekeningen op basis van Hinloopen en Van Marrewijk (2006) en Eurostat European Business Trends data (oktober 2007). 5 De gebruikte classificatie is op 3-digit SITC revisie 2 niveau, waarbij de indeling van hoogwaardigheid is g ebaseerd op de wereldhandel van 2000. Data over toegevoegde waarde i s afkomstig van Eurostat (oktober 2007). 1995 menselijk kapitaal 17% natuurlijke hulpbronnen 9% primaire producten 27% technologie 33% ongeschoolde arbeid 14% 2005 menselijk kapitaal 20% natuurlijke hulpbronnen 7% primaire producten 24% technologie 34% ongeschoolde arbeid 15%

PAGE – 8 ============
8 euro™s, (ii) het deel dat toe te rekenen is aan de wederuitvoer, (iii) aan de uitvoer van in Nederland geproduceerde goederen, (iv) aan de uitvo er van in Nederland geproduceerde diensten en (v) aan de som van deze drie uitvoercat egorieën. De sectoren zijn gerangschikt op Tabel 3.1 Bijdrage van de Nederlandse export aan de toegevoegde waarde, 1995 en 2005 TW sector TW Weder- uitvoer /TW TW goederen- export /TW TW diensten- export /TW TW export /TW 1995 2005 1995 2005 1995 2005 1995 2005 1995 2005 Landbouw, bosbouw en visserij 12,3 9,9 0,3 0,7 73,1 72,2 1,3 1,3 74,6 74,2 Delfstoffenwinning 9,5 13,6 0,3 0,5 54,1 66,3 10,4 7,5 64,8 74,3 Voedings- en genotmiddelenindustrie 11,3 11,2 0,4 0,7 62,8 63,3 2,2 2,1 65,3 66,1 Textiel- en lederindustrie 1,7 1,1 0,7 1,1 66,6 69,8 1,2 1,5 68,5 72,3 Hout en bouwmaterialen industrie 3,3 3,1 0,6 0,9 32,4 27,4 3,1 4,4 36,2 32,7 Papierindustrie, uitgeverijen en drukkerijen 7,7 7,4 1,1 2,0 38,0 32,0 5,9 8,5 45,0 42,6 Aardolie-industrie 1,2 3,8 0,4 1,0 76,9 76,4 6,9 5,5 84,2 82,9 Chemische industrie 10,6 10,2 0,5 1,1 85,7 87,3 1,7 2,3 87,9 90,7 Rubber- en kunststofindustrie 2,1 1,9 0,5 0,8 73,0 74,1 1,6 2,0 75,1 76,9 Metaalindustrie 7,3 7,7 0,5 1,2 61,3 64,5 3,7 5,3 65,5 71,0 Machine-industrie 4,6 5,8 0,5 0,8 66,9 70,8 2,4 3,6 69,7 75,2 Elektrotechnische industrie 5,3 3,6 1,2 1,9 56,2 62,8 8,9 9,5 66,3 74,3 Transportmiddelenindustrie 2,9 3,3 0,4 0,5 59,2 70,3 5,9 3,8 65,5 74,5 Overige industrie 4,0 4,5 0,3 0,6 21,0 24,0 1,5 2,3 22,8 26,9 Energie- en waterleidingbedrijven 6,8 6,9 0,5 1,0 19,1 21,2 6,9 7,8 26,6 30,0 Bouwnijverheid 19,3 24,6 0,3 0,4 2,9 2,7 4,6 6,0 7,7 9,0 Zakelijke dienstverlening 113,6 150,1 2,7 4,7 16,1 15,2 9,7 12,6 28,4 32,6 Horeca 6,9 8,6 0,5 1,1 5,3 5,4 13,9 15,0 19,8 21,4 Transport 17,7 20,7 3,4 5,0 13,6 11,7 44,5 43,5 61,6 60,2 Communicatie 7,6 12,4 1,0 1,3 9,4 7,2 19,0 20,6 29,4 29,1 Bank- en verzekeringswezen 23,2 36,2 0,7 0,9 8,9 7,1 18,1 19,9 27,6 27,9 Computer- en informatiediensten 3,2 8,6 1,3 2,0 17,1 19,1 28,9 29,8 47,3 50,9 Onderwijs en zorg 42,8 62,2 0,1 0,1 1,5 1,3 0,9 1,4 2,5 2,7 Cultuur en recreatie 4,8 7,4 0,3 0,6 5,9 5,1 18,0 15,5 24,1 21,2 Rest Overheid 30,9 36,9 0,1 0,1 1,4 2,1 1,1 1,8 2,6 3,9 Overige diensten 1,4 2,2 0,1 0,1 5,7 8,2 0,3 0,4 6,0 8,8 Diversen en belastingen 28,9 45,1 0,0 0,0 0,1 0,0 1,1 5,1 1,2 5,1 Totaal goederensector 90,5 93,9 0,5 1,0 57,7 60,3 4,2 4,7 62,5 65,9 Totaal dienstensector 271,3 370,0 1,5 2,5 9,7 9,1 10,6 12,4 21,9 23,9 Diversen en belastingen 28,9 45,1 0,0 0,0 0,1 0,0 1,1 5,1 1,2 5,1 Totaal alle sectoren 390,7 509,0 1,2 2,0 20,1 17,7 8,5 10,3 29,7 30,0 * TW is de toegevoegde waarde in constante 2005 eur o’s ** Toegevoegde waarde toerekenbaar aan respectievel ijk wederuitvoer, goederenexport en dienstenexport zijn uigedrukt als percentage van de totale toegevoegde waarde in de desbetreffende sector

PAGE – 9 ============
9 basis van de standaard SBI/NACE indeling die ook do or het CBS wordt gehanteerd. In 2005 is in de goederensector het grootste deel (65,9 procen t) van de toegevoegde waarde terug te voeren op de export, zoals de meest rechtse kolom v an Tabel 3.1 laat zien. Voor de Nederlandse economie als geheel zijn deze percentages beduidend lager (30,0 procent in 2005). Dit komt voornamelijk doordat een relatief groot deel van de diensten voor het binnenland geproduceerd wordt (78 procent). Doordat de dienstensector veel groter is dan de goederensector, slaat in 2005 het merendeel (58,9 procent 6) van de toegevoegde waarde van de export toch neer in de dienstensector. In 1995 was dit nog 51,2 procent. Het deel van het BBP dat toe te rekenen is aan de t otale export (laatste kolom van Tabel 3.1) is voor de goederensector gestegen met 3,4 procentpunt en voor de dienstensector met 2,0 procentpunt. Dit kan worden afgelezen in de onderst e rijen van Tabel 3.1. Deze stijgingen komen voor een deel voort uit de toegenomen wederui tvoer. Wanneer we alleen kijken naar de binnenlands geproduceerde uitvoer 7 is de stijging in de goederensector 3,0 procentpun t en in de dienstensector 1,1 procentpunt. Bij een gelijke str uctuur van de Nederlandse economie zouden deze stijgingen tot een aanzienlijke toename van he t exportgerelateerde deel van de toegevoegde waarde hebben moeten leiden. Dit aandee l blijkt echter juist afgenomen te zijn met 0,6 procentpunt van 28,6 procent in 1995 naar 28,0 procent in 2005. De relatief grote daling van het aandeel in het BBP van de goederensector – waar het belang van de export relatief veel groter is dan in de dienstensector – is daarvan de oorzaak. Ondanks een stijgend aandeel van de export in de toegevoegde waarde in zowel de goedere n- als de dienstensector is het aandeel van de export in het BBP in de gehele economie dus niet gestegen, doordat het aandeel van de dienstensector in de economie sterk gestegen is. Ee n relatief forse stijging van de wederuitvoer heeft er voor gezorgd dat het aandeel van de totale export (dus inclusief wederuitvoer) in de toegevoegde waarde per saldo toch met 0,3 procentpu nt is toegenomen. In 1995 was de wederuitvoer goed voor 1,2 procent van het BBP en i n 2005 is dit toegenomen tot 2,0 procent (zie Mellens e.a., 2007 voor een uitgebreide analys e naar het belang van de wederuitvoer). In een aantal sectoren – met name zakelijke dienstverl ening (waar de handel onder valt) en de transportsector – is het belang van de wederuitvoer iets groter. In 2005 bestond 36 procent van het totale uitvoervolume uit wederuitvoer, terwijl het aandeel hiervan in de toegevoegde waarde van de uitvoer beperkt bleef tot 6,6 procent. Zowel handelsondernemingen als allerlei ondersteune nde diensten zijn onderdeel van de zakelijke dienstverlening. De handelssector heeft d e afgelopen jaren kunnen profiteren van een sterke toename van het handelsvolume en in het bijz onder de wederuitvoer (zie Tabel 3.1). De 6 De toegevoegde waarde die neerslaat in de goederen- en dienstensector kan worden afgeleid uit Tabel 1 d oor de omvang van de goederen- en dienstensector te vermenigvuldigen met het aandeel van de toegevoegde waarde dat door export wordt veroorzaakt. 7 Met binnenlands geproduceerde uitvoer wordt bedoeld de totale uitvoer minus de wederuitvoer.

PAGE – 10 ============
10 transportsector heeft hier echter niet sterk van ku nnen profiteren. Hoewel internationale handel in deze sector een centrale rol speelt (zoals Tabel 3.1 laat zien), is het aandeel van deze sector in de totale toegevoegde waarde van de export afgenome n. Ook in internationaal perspectief is Nederland in dat opzicht minder een ‚distributielan d™ dan soms wordt aangenomen. In België (5,7 procent) is het aandeel van de transportsector in de totale economie groter dan in Nederland (4,4 procent), in grote EU landen als Duitsland (3, 6 procent) en Frankrijk (4,2 procent) slechts marginaal kleiner 8. Het CBS (2007) concludeert dat Nederland een stee ds minder grote Tabel 3.2 Verdeling toegevoegde waarde export volge ns twee benaderingen*, 1990-2005 1990 1995 2000 2005 TW_registratie TW_neerslag TW_registratie TW_neerslag TW_registratie TW_neerslag TW_registratie TW_neerslag Landbouw, bosbouw en visserij 8,8 9,2 8,7 7,9 7,4 5,9 6,9 4,8 Delfstoffenwinning 4,9 6,8 3,9 5,3 3,8 5,1 5,2 6,6 Voedings- en genotmiddelenindustrie 15,3 5,8 15,4 6,3 12,8 5,2 11,5 4,8 Textiel- en lederindustrie 2,0 1,2 1,7 1,0 1,6 0,7 1,3 0,5 Hout en bouwmaterialen industrie 1,6 1,1 1,4 1,0 1,2 0,8 0,9 0,7 Papierindustrie, uitgeverijen en drukkerijen 3,3 3,5 2,8 3,0 2,6 2,6 2,1 2,1 Aardolie-industrie 2,1 1,0 1,7 0,9 1,9 1,0 2,7 2,1 Chemische industrie 13,2 7,8 13,1 8,0 11,3 6,1 11,2 6,1 Rubber- en kunststofindustrie 2,0 1,4 1,9 1,3 1,8 1,1 1,7 0,9 Metaalindustrie 5,1 4,4 4,8 4,1 4,1 3,5 4,4 3,6 Machine-industrie 4,8 3,0 4,5 2,7 5,3 2,8 5,3 2,8 Elektrotechnische industrie 7,3 3,7 6,8 3,1 10,0 3,5 8,0 1,8 Transportmiddelenindustrie 3,4 1,4 3,6 1,7 4,0 1,9 3,6 1,6 Overige industrie 1,1 0,9 0,9 0,8 1,2 1,0 1,0 0,8 Energie- en waterleidingbedrijven 0,4 1,5 0,4 1,6 0,4 1,2 0,6 1,4 Bouwnijverheid 0,4 1,1 0,8 1,3 1,0 1,4 1,1 1,5 Zakelijke dienstverlening 8,6 25,7 10,0 27,8 10,5 32,0 11,9 32,1 Horeca 0,7 1,0 0,9 1,2 1,0 1,3 0,9 1,2 Transport 8,6 9,1 9,1 9,4 8,7 8,9 8,4 8,2 Communicatie 0,8 1,8 1,0 1,9 1,4 1,9 1,6 2,4 Bank- en verzekeringswezen 3,1 4,7 3,5 5,5 4,2 5,6 4,8 6,6 Computer- en informatiediensten 0,8 1,0 1,1 1,3 2,1 2,9 2,3 2,9 Onderwijs en zorg 0,2 0,7 0,4 0,9 0,4 0,9 0,6 1,1 Cultuur en recreatie 1,2 1,1 1,2 1,0 1,0 0,9 1,1 1,0 Rest Overheid 0,3 0,7 0,3 0,7 0,2 0,6 0,7 1,0 Overige diensten 0,0 0,0 0,0 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 Diversen en belastingen 0,0 0,4 0,0 0,3 0,0 0,9 0,0 1,5 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 * Onder TW_registratie staat de verdeling van de to egevoegde waarde van de export gemeten naar de sect oren waar goederen die de grens over zijn gegaan strikt gen omen onder vallen, onder TW_neerslag staat de verde ling over deze sectoren naar de plaatsen waar deze toegevoe gde waarde neerslaat. 8 Cijfers voor de transport- en distributiesector in 2004 , afkomstig uit CBS (2007).

PAGE – 11 ============
11 rol speelt in Europa als distributieland. De waarde van de wederuitvoer voor de Nederlandse economie beperkt zich echter niet alleen tot de dis tributiesector. Kleine bewerkingen aan goederen, overpakken, en tal van ondersteunende die nsten zijn van veel groter belang. In 1995 lag nog 12,8 procent van de aan wederuitvoer toerek enbare toegevoegde waarde in de transportsector, in 2005 was dit gedaald tot 10,2 p rocent (berekeningen op basis van Tabel 3.1). 3.2 Vergelijking van de twee methoden In Tabel 3.2 komen de twee benaderingen van de bere kening van de toegevoegde waarde van de export samen. Links in deze tabel (bij elk jaar) staat telkens weergegeven wat het aandeel van de door elke sector uitgevoerde producten in to egevoegde waarde van de export is (de eerste methode). Rechts staat weergegeven in welke sectoren de waarde die in Nederland is toegevoegd bij de productie van deze goederen neers laat (deze methode is in de vorige paragraaf behandeld). In Tabel 3.2 en in Figuur 3.1 is te zien dat de toegevoegde waarde in relatief sterke mate veroorzaakt wordt door de expo rt van goederen, terwijl die toegevoegde waarde uiteindelijk grotendeels neerslaat in de die nstensector. Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste bestaat een groot deel van de uitvoer van go ederen uit wederuitvoer. De toegevoegde waarde die gepaard gaat met deze wederuitvoer slaat vooral neer in de zakelijke dienstverlening (handel) en transportsector. Tweede oorzaak is het gebruik van intermediaire diensten door Nederlandse exporterende ondernemingen. Voor uitgev oerde diensten zijn nauwelijks intermediaire goederen gebruikt, omgekeerd zijn voo r uitgevoerde goederen wel relatief veel intermediaire diensten aangewend. Precies dit beeld komt naar voren uit Tabel 3.2. In de goederensector, en in het bijzonder in sectoren zoa ls de elektrotechnische industrie en de textiel- en lederindustrie, is het verschil tussen de toegevoegde waarde van de geëxporteerde producten en de aan export toerekenbare toegevoegde waarde steeds groter geworden. Ook in de overige industriële sectoren vertegenwoordigen d e door die sectoren geëxporteerde Figuur 3.1 Deel van de toegevoegde waarde van de ex port van diensten, 1990-2005 Echter, de groei blijft in deze sector nog altijd a chter bij de gemiddelde stijging van de blijkt alleen de transportmiddelenindustrie een toe genomen aandeel van aan export export dan er uiteindelijk in die sectoren neerslaa t. Van de meer traditionele industriële sectoren 24.5% 27.9% 30.1% 32.8% 46.9% 51.0% 56.6% 57.9% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 1990199520002005 %Aandeel geëxporteerde diensten in de toegevoegde wa arde van de export Aandeel van de toegevoegde waarde van de export dat neerslaat in de dienstensector

64 KB – 18 Pages