3 Uitvoeren toezichthouden en handhaven. 11. 3.1 Inhoudelijke wijzigingen toezicht en handhaving: zorgplicht, project besluit, van inrichting naar

412 KB – 24 Pages

PAGE – 2 ============
ColofonProject: Toezicht en handhaving rijkspartijen Omgevingswet Projectleider: KWINK groep in opdracht van BZK, Rogier van SchelvenMet dank aan collega™s van: Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), ProRail, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (IOE), Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Ministerie van Defensie (DEF)Ministerie van Binnenlandse Zaken en KoninkrijksrelatiesProgramma Aan de slag met de Omgevingswet Fotograaf: Pieter Pennings Vormgeving: Xerox / OSAGE Mei, 2020 Aan dit rapport kunnen geen rechten worden ontleend.

PAGE – 3 ============
Inhoud1 Inleiding 51.1 Aanleiding en onderzoeksvragen 51.2 A˜akening 51.3 Onderzoeksaanpak en betrokken partijen 51.4 Leeswijzer: indeling van de rapportage 62 Voorbereiden toezicht en handhaving: vaststellen bevoegd gezag en bevoegdheden 72.1 Bepalen bevoegd gezag bij vergunningverlening 72.2 Advies en advies met instemming 82.3 Wat betekent dit voor toezicht en handhaving? 92.4 Gevolgen voor de praktijk: samenwerkingsafspraken maken 92.5 Conclusie 93 Uitvoeren toezichthouden en handhaven 113.1 Inhoudelijke wijzigingen toezicht en handhaving: zorgplicht, project besluit, van inrichting naar activiteit 113.1.1 Algemene zorgplicht 113.1.2 Speci˜eke zorgplicht 113.1.3 Projectbesluit 123.1.4 Gedoogplichten 133.1.5 Van inrichting naar activiteit 143.2 Procesmatige wijzigingen toezicht en handhaving: meerdere partijen bevoegd en ‚anders werken™ 153.3 Afspraken maken met bevoegd gezag over toezicht en handhaving bij meervoudige aanvragen 153.4 Conclusie 174 Rol Digitaal Stelsel Omgevingswet bij uitvoeren toezicht en handhaving 184.1 Over het DSO 184.2 Impact van het DSO op toezicht en handhaving 194.3 Conclusie 195 Conclusies 205.1 E˚ecten van de Omgevingswet en het DSO op het toezicht- en handhavingsproces 205.2 Wat betekent dit voor rijkspartijen? 205.3 Vervolgacties voor rijkspartijen 21

PAGE – 5 ============
Rapport toezicht en handhaving rijkspartijen Omgevingswet | 51 Inleiding1.1 Aanleiding en onderzoeksvragen Het Team Veranderopgave Rijk coördineert Rijksbreed de imple -mentatie van de Omgevingswet. Vanuit de Werkgroep Toezicht en handhaving van de Rijksoverheid is de wens geuit om een analyse te maken van de impact van de inwerkingtreding van de Omgevings-wet en het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) voor toezicht en handhaving door rijkspartijen.1 De volgende vragen zijn het vertrekpunt van deze analyse: 1. Wat zijn de e˜ecten van de invoering van de Omgevingswet op toezicht en handhaving door rijkspartijen? Daarbij is in elk geval aandacht voor de volgende (elkaar deels overlap-pende) aspecten: a. (Juridische) implicaties toezichtdomein (bijvoorbeeld verschuiving van verantwoordelijkheden). b. De bruikbaarheid van het DSO in het toezichtproces. c. Werkprocessen van de rijkspartijen die mogelijk moeten veranderen. d. Voor rijkspartijen zijn er Œ in een aantal gevallen Œ verschuivingen in de rol van bevoegd gezag naar advies-orgaan met instemming. Wat betekent dat voor de rol van rijkspartijen in het uitvoeren van toezicht en handhaving en welke samenwerkingsafspraken moeten hierover worden gemaakt? 2. In hoeverre zijn de rijkspartijen geëquipeerd om te werken in het nieuwe Omgevingsrecht stelsel? a. Waar lopen de rijkspartijen tegen aan? b. Welke vragen hebben rijkspartijen? c. Wat zijn de antwoorden op deze vragen? 1.2 A˜akeningDeze analyse richt zich speci˛ek op de veranderingen van het nieuwe Omgevingswetstelsel voor toezicht en handhaving door rijkspartijen. Dit rapport is op grond van de vragen vanuit rijkspar -tijen over de gevolgen van de inwerkingtreding van de Omgevings-wet tot stand gekomen. Veelal hebben deze vragen betrekking op de consequenties van wijzigingen in de vergunningverlening (bevoegd gezag en bevoegdheden) voor toezicht en handhaving. De focus van dit rapport ligt daarom op het samenspel tussen vergunningverlening en toezicht en handhaving. We gaan niet in op het samenspel van algemene regels, decentrale regels en meldingen. 1 Overigens, we constateren dat toezicht en handhaving niet echt worden gefaciliteerd door het DSO. Voor een nadere toelichting van de impact van het DSO op toezicht en handhaving zie hoofdstuk 4. Ook gemeenten, provincies en waterschappen zijn betrokken bij toezicht en handhaving. De inwerkingtreding van de Omgevingswet zal ook voor toezicht en handhaving door deze partijen gevolgen hebben (bijvoorbeeld omdat de gemeente bevoegd gezag wordt voor vergunningverlening, toezicht en handhaving). Waar sprake is van samenloop van toezicht en handhaving met deze partijen benaderen we dit in het rapport expliciet vanuit het perspectief van de rijkspartijen. Tot slot vallen de a˝andeling van vergunningaan -vragen en eventuele aanpassingen aan DSO buiten de scope van deze analyse.Toezicht en handhaving De begrippen toezicht en handhaving kunnen op verschillende manieren worden gede˛nieerd. In dit rapport hanteren we de de˛nitie van toezicht en handhaving uit artikel 18.1 Ow. De bestuursrechtelijke handhavingstaak omvat: a. Het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met inbegrip van het verzamelen en registreren van gegevens die hiervoor van belang zijn, b. het behandelen van klachten over de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, en c. het opleggen en ten uitvoer leggen van een bestuurlijke sanctie vanwege enig handelen of nalaten in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet. 1.3 Onderzoeksaanpak en betrokken partijenHet doel van dit traject is om de vragen van rijkspartijen over de invoering van de Omgevingswet op toezicht en handhaving in kaart te brengen en te beantwoorden. Op grond van de vragen vanuit de rijkspartijen is deze rapportage tot stand gekomen. In interviews met vertegenwoordigers van rijkspartijen zijn de vragen van deze partijen over de inwerkingtreding van de Omgevingswet geïnventa-riseerd. De interviews zijn afgenomen bij de volgende organisaties: Ł Ministerie van Defensie (DEF)Ł Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)Ł ProRail Ł Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) Ł Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) Ł Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) Ł Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) Ł Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (IOE)Ł Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) Deze partijen vormen samen ook de Werkgroep Toezicht en Handhaving. De partijen zijn actief in verschillende beleidsdomeinen zoals erfgoed, mijnbouw, defensie, spoor en natuur. Deze werk – groep is gedurende het proces betrokken geweest bij de aanvang van het onderzoek (om de onderzoeksopzet te bespreken) en

PAGE – 6 ============
6 | Rapport toezicht en handhaving rijkspartijen Omgevingswettussentijds, om de geïnventariseerde vragen te bespreken. Vervolgens hebben zij mondeling en schri˙elijk gereageerd op het conceptrapport. Naast de werkgroep hebben ook medewerkers vanuit de directie Eenvoudig Beter, Aan de slag en Programma -directie Omgevingswet meegelezen. De door hen gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in het eindrapport. 1.4 Leeswijzer: indeling van de rapportage Elk hoofdstuk sluit af met een conclusie. De hoofdconclusies staan in Hoofdstuk 5. Hoofdstuk 2 gaat in op de voorbereiding van toezicht en handhaving. We zeˆen uiteen hoe je kan bepalen welk bestuursorgaan bevoegd gezag is voor een vergunningaanvraag, wie advies en advies met instemming mogen geven en wat dat vervolgens betekent voor de bevoegdheden ten aanzien van toezicht en handhaving. In hoofdstuk 3 gaan we in op inhoudelijke en procesmatige wijzigingen die de invoering van de Omgevingswet met zich meebrengt voor de uitvoering van toezicht en handhaving. We hebben een aantal toetsvragen uitgewerkt waarmee rijkspar -tijen kunnen inventariseren in hoeverre zij op weg zijn om samen – werkingsafspraken met het bevoegd gezag te maken over de uitvoering van toezicht en handhaving. In hoofdstuk 4 gaan we in op de ontwikkeling van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) en de impact op het DSO voor toezicht en handhaving. In hoofdstuk 5 volgen de hoofdconclusies van deze inventarisatie en wat dat betekent voor de rijkspartijen en de vervolgacties.

PAGE – 8 ============
8 | Rapport toezicht en handhaving rijkspartijen Omgevingswet4. Is een van de activiteiten een magneetactiviteit? De term ‚magneetactiviteit™ is relevant als er sprake is van meerdere activiteiten en meerdere betrokken bestuursorganen. In de artikelen 4.3, 4.4 en 4.6 t/m 4.13 van het Omgevingsbesluit is per bevoegd gezag opgenomen welke activiteiten als ‚magneetactiviteit™ zijn gekwali˛ceerd. Het gaat bijvoorbeeld om mijnbouwlocatieactiviteiten (bevoegd gezag: Minister van Economische Zaken en Klimaat Œ artikel 4.10, lid 2). De magneetactiviteit trekt alle activiteiten die met de magneet-activiteit gecombineerd worden aangevraagd naar het bevoegd gezag voor de magneetactiviteit. Het gaat om de situatie waarbij de beslissing over de vergunningaanvraag voor zover die ziet op de magneetactiviteit niet bij de gemeente kan worden neergelegd, wegens doelmatigheid gelet op boven-lokale gevolgen (zoals bovengemeentelijke milieue˚ecten of hoge milieurisico™s) of wegens een nationaal of provinciaal belang. Bij een meervoudige aanvraag dat meerdere magneet -activiteiten omvat, en waar meer dan één minister bevoegd gezag zou zijn, gaat het bevoegd gezag over naar de minister van BZK (art. 4.15, lid 4 van het Omgevingsbesluit). 2.2 Advies en advies met instemmingOp grond van de vragen hierboven kan worden vastgesteld wie bevoegd gezag is voor de vergunningaanvraag. Dat bestuursorgaan wordt verantwoordelijk voor het vergunningproces en zal intern en collega™s van andere overheden en samenwerkingspartners om advies vragen. Interbestuurlijke samenwerking bij meervoudige aanvragen De interbestuurlijke samenwerking die hoort bij de verande -rende rol van vergunningverlener, is voor veel gemeenten en rijkspartijen niet compleet nieuw. Als het bijvoorbeeld gaat om gebouwde rijksmonumenten, hee˚ de gemeente in sommige gevallen het advies nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) om over een aanvraag te kunnen beslissen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt daar bijvoorbeeld het advies met instemming van Rijkswaterstaat, Defensie, of ProRail bij. Dat geldt als een initiatiefnemer iets wil ondernemen in een beperkingen gebied van het Rijk en meerdere vergunningen tegelijkertijd aanvraagt (een ‚meer -voudige aanvraag™). Het gaat hier om activiteiten binnen een beperkingengebied bijv. rond spoor- en rijks(vaar)wegen) en militaire luchthavens. In bepaalde gevallen is de Minister van BZK als restverantwoordelijke voor het stelsel bevoegd gezag voor een meervoudige aanvraag zonder magneetactiviteiten. Het gaat om activiteiten waarvoor initieel de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als bevoegd gezag is aangewezen (erfgoed) in combinatie met een of meer activiteiten waarvoor bij een enkelvoudige aanvraag Gedeputeerde Staten als bevoegd gezag is aangewezen en/of een of meer beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een lokale spoorweg. De Omgevingswet schrij˙ voor dat het bevoegd gezag in bepaalde gevallen om advies moet vragen voor het een vergunning verleent of op aanvraag een maatwerkvoorschri˙ stelt. Soms is er ook instemming van dat adviesorgaan nodig voor het nemen van een besluit. Een bestuursorgaan hee˙ alleen een advies- of advies en instemmingsbevoegdheid als het zelf geen bevoegd gezag is voor de activiteit waar het om gaat. Een bestuursorgaan hee˙ meestal een advies- en instemmingsbevoegdheid in gevallen waarin het normaliter bevoegd gezag zou zijn, maar het als gevolg van de regeling van magneetactiviteiten toch geen bevoegd gezag is.6 Let op: als je als rijkspartij bevoegd gezag bent kan het ook voorkomen dat andere bestuursorganen advies (en instemming) mogen geven (denk aan omgevingsplanactiviteiten voor gemeen-ten en vergunningplichtige activiteiten op grond van de omge-vingsverordening en waterschapsverordening voor provincie en waterschap). In de Omgevingswet (paragraaf 16.2.3) en het Omgevingsbesluit (afdeling 4.2) staat wanneer overheden advies en instemming moeten vragen bij de aanvraag voor een omgevings -vergunning of een maatwerkvoorschri˙. Daarnaast kunnen overheden de verplichting om advies te vragen opnemen in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsver-ordening. Advies en instemming zijn volgtijdelijke momenten. Hierna gaan we nader in op advies en advies en instemming:Ł Advies. Als er een aanvraag binnenkomt waarvoor advies verplicht is, stuurt het bevoegd gezag de aanvraag naar de adviseur. Het bevoegd gezag verwerkt het advies in zijn besluit. Het gee˙ in de motivering van het besluit aan wat het advies was. Advies is zwaarwegend en het bevoegd gezag mag hiervan alleen gemotiveerd afwijken. Wanneer het adviesorgaan niet (tijdig) een advies gee˙, kan het bevoegd gezag overgaan tot een besluit. Echter, het uitblijven van een advies is geen vrijbrief voor het nemen van onzorgvuldige besluiten.7 Ł Advies met instemming. De hoofdregel is dat wie in het bestaande omgevingsrecht bevoegd gezag is voor een losse vergunning of een daarmee vergelijkbaar instrument, op grond van de Omgevingswet zowel het recht van advies als een instemmingsbevoegdheid hee˙. Daarbij kan de uitkomst uiteraard ook zijn dat de instemming wordt onthouden. Het bevoegd gezag moet het besluit op de aanvraag nemen met inachtneming van het besluit over de instemming (art. 5.33 Omgevingswet). 6 Dit is de meest voorkomende reden. Er kan daarnaast ook sprake zijn van een voorrangsregel. Zie artikel: 4.5, 4.14 en 4.15 Omgevingsbesluit. 7 Indien het advies niet tijdig wordt uitgebracht staat het enkele ontbreken daarvan niet in de weg aan het nemen van het besluit. Artikel 3:6 lid 2, Awb.

PAGE – 9 ============
Rapport toezicht en handhaving rijkspartijen Omgevingswet | 9Bij de volgende activiteiten is het vragen van advies en instemming in bepaalde situaties voorgeschreven:Ł activiteit uit de omgevingsverordeningŁ omgevingsplanactiviteitŁ rijksmonumentenactiviteit Ł ontgrondingsactiviteitŁ natura 2000- of Flora- en fauna-activiteitŁ bouwactiviteitŁ milieubelastende activiteitŁ wateractiviteitŁ beperkingengebiedactiviteitVoorbeeld: De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is adviseur voor een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit van nationaal belang en een Flora- en fauna-activiteit van nationaal belang. Zie artikel 4.31 van het Omgevingsbesluit. Ook is instemming van de minister nodig. 2.3 Wat betekent dit voor toezicht en handhaving? Wanneer is vastgesteld wie het bevoegd gezag is, wie advies mag geven en wie advies en instemming mag geven, kunnen we een uitspraak doen over de gevolgen van deze verantwoordelijkheids-verdeling voor toezicht en handhaving. Die ziet er Œ op hoofdlijnen Œ als volgt uit: Ł Bevoegd gezag: het bevoegd gezag voor de vergunningverlening is automatisch ook bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de vergunning en indien nodig te handhaven. Bij zowel een enkel- als meervoudige vergunningaanvraag hee˙ de toezichthouder te maken met de algemene regels die daar gelden en (speci˛eke) zorgplicht. Daarnaast is het nuˆig om te weten welke aan de activiteit gerelateerde meldingen vergunningaan-vragen zijn gedaan en welke vergunningaanvragen zijn verleend. Ł Advies: het bestuursorgaan dat alleen advies hee˙ gegeven hee˙ geen speci˛eke zelfstandige toezicht- en handhavingsmogelijk-heden. Wel kan de adviseur het bevoegd gezag verzoeken handhavend op te treden (bijvoorbeeld wanneer een adviesor-gaan zelf een melding hee˙ ontvangen).Ł Advies met instemming: het bestuursorgaan dat advies met instemming verleent kan worden aangewezen als bevoegd gezag voor de handhaving daarvan, naast het bevoegde gezag voor de vergunning (‚toedeling mede-handhavingstaak™). In artikel 13.3 Ob zijn de gevallen waarvoor dit geldt opgenomen.8 In dat geval is de gehele handhavingstaak van artikel 18.1 uit de Ow toege-kend. Daarbij gaat het speci˛ek om handhaving van de vergun-8 Artikel 13.3 (toedeling mede-handhavingstaak) wordt gewijzigd bij Aanvullingsbesluit grondeigendom. Zie de webpagina Hoofdlijnen aanvullingsspoor grondeigendom op aandeslagmetdeomgevingswet.nl. ningvoorschri˙en voor de activiteit van dat bestuursorgaan. Daarnaast mag het bestuursorgaan, voor zover het gaat om handelen zonder vergunning, ook zelf toezicht houden en handhaven. In die hoedanigheid treedt dat bestuursorgaan op als bevoegd gezag voor een enkelvoudige aanvraag om een omgevingsvergunning ingeval voor zo™n illegaal verrichte activiteit een vergunning zou worden aangevraagd. 2.4 Gevolgen voor de praktijk: samenwerkingsafspraken maken In paragraaf 2.3 is een beschrijving van de verantwoordelijkheids-verdeling met betrekking tot toezicht en handhaving opgenomen bij advies en advies met instemming. In de regelgeving is geen nadere werkwijze vastgelegd. Het is wenselijk dat partijen gezamen-lijk afspraken maken over hoe het toezicht in te richten. Mede handhavingsrechten zijn alleen toegekend voor zover die een duidelijke toegevoegde waarde hebben. Dit om het aantal bij handhaving en toezicht betrokken instanties zo beperkt mogelijk te houden. Dat betekent dat het bevoegd gezag en het instemmings-orgaan dat in een aantal aangewezen gevallen ook bevoegd is om toezicht te houden en te handhaven, hierover nadere afspraken dienen te maken. Speci˛eke afspraken over de inrichting van toezicht en handhaving kunnen worden gemaakt tijdens het proces van vergunningverlening zelf. Voor algemene zaken is het handig om hier voor inwerkintreding van de Omgevingswet met andere overheden goede werkafspraken over gemaakt te hebben. In het volgende hoofdstuk gaan we nader in op de gevolgen van de Omgevingswet op het uitvoeren van toezichthouden en handhaven en de werkafspraken die betrokken partijen hierover dienen te maken bij samenloop. 2.5 ConclusieBij een meervoudige vergunningaanvraag wijzigt in een aantal gevallen de bevoegd gezag rol van rijkspartijen naar die van advies- en instemmingsorgaan. De dubbele handhavings- en toezichtbevoegdheid met het bevoegd gezag die ontstaat in aangewezen gevallen (zie paragraaf 2.3) vraagt om goede samenwerkingsafspraken.Wijzigingen bevoegd gezag:Ł Uitgangspunt onder de Omgevingswet is ‚decentraal, tenzij™, waardoor doorgaans de gemeente bevoegd gezag is ten aanzien van activiteiten, of (voor wateractiviteiten) het waterschap. Ł Slechts in uitzonderingsgevallen is de provincie of het Rijk bevoegd gezag. De uitzonderingen staan in hoofdstuk 4 van het Omgevingsbesluit. Advies en advies met instemming:Ł De Omgevingswet schrij˙ voor dat het bevoegd gezag in bepaalde gevallen om advies moet vragen voor het beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschri˙. Soms

PAGE – 10 ============
10 | Rapport toezicht en handhaving rijkspartijen Omgevingswetis er ook instemming van dat adviesorgaan nodig voor het nemen van een besluit. Een bestuursorgaan hee˙ alleen een advies- of advies en instemmingsbevoegdheid als het zelf geen bevoegd gezag is voor de activiteit waar het om gaat. Een bestuursorgaan hee˙ meestal een advies- of instemmings-bevoegdheid in gevallen waarin het normaliter bevoegd gezag zou zijn, maar het door een magneetactiviteit van provincie of Rijk die onderdeel is van de aanvraag toch geen bevoegd gezag is. Gevolgen voor toezicht en handhaving: Ł Het bevoegd gezag voor de vergunningverlening is automatisch ook bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de vergunning en indien nodig te handhaven. Ł Het bestuursorgaan dat advies gee˙ op een onderdeel van de vergunning hee˙ geen speci˛eke toezichts-en hand havings bevoegdheden.Ł Een adviesorgaan dat instemming hee˙ verleend kan een mede-handhavingsbevoegdheid hebben. Dan is zowel het bevoegd gezag als het bestuursorgaan dat de instemming hee˙ gegeven bevoegd tot handhaven (mede-handhavingstaak). Deze gevallen staan in artikel 13.3 van het Omgevingsbesluit. In de regels is geen nadere werkwijze vastgelegd. Bevoegd gezag en instemmingsorgaan dienen hierover dus nadere samenwerkings-afspraken te maken (zie volgend hoofdstuk).

PAGE – 11 ============
Rapport toezicht en handhaving rijkspartijen Omgevingswet | 113 Uitvoeren toezichthouden en handhavenIn dit hoofdstuk gaan we in op de gevolgen van de inwerking-treding van de Omgevingswet voor het uitvoeren van toezicht en handhaving. We maken daarbij onderscheid tussen inhoudelijke wijzigingen en meer procesmatige wijzigingen. Overkoepelend stellen we in dit hoofdstuk vast dat de uitvoering van toezicht en handhaving van het omgevingsrecht met de nieuwe Omgevingswet niet ingrijpend verandert ten opzichte van de huidige situatie. Toezicht en handhaving onder het nieuwe omgevingsrecht stelsel zet de lijn voort die met de implementatie van de Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) in 2014 is ingezet. Kernbegrippen zijn en blijven: ona˝ankelijkheid, professionali-teit, betrouwbaarheid, eenvoud en gezamenlijkheid. 9 In hoofdstuk 18 van de Omgevingswet is de handhaving nader uitgewerkt. Volgens artikel 18.1 Omgevingswet omvat de bestuurs – rechtelijke handhavingstaak het volgende: a. Het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met inbegrip van het verzamelen en registreren van gegevens die hiervoor van belang zijn, b. het behandelen van klachten over de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, en c. het opleggen en ten uitvoer leggen van een bestuurlijke sanctie vanwege enig handelen of nalaten in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet. In het vorige hoofdstuk hebben we Œ vanuit het perspectief van handhaving op vergunningen Œ aangegeven welke bestuursorganen (mede-)bevoegd zijn om toezicht te houden op de naleving van de vergunning en indien nodig te handhaven. Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven kan de inwerkingtreding van de Omgevings-wet gevolgen hebben voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen organisaties ten aanzien van toezicht en handhaving. Echter, de gevolgen hiervan voor de samenwerking tussen verschillende organisaties zijn niet nader uitgewerkt. Het is daarmee van belang dat partijen nadere samenwerkingsafspraken maken. We werken in paragraaf 3.3 toetsvragen uit waarmee rijkspartijen kunnen inventariseren in hoeverre zij op weg zijn om samenwerkings-afspraken met het bevoegd gezag te maken over de uitvoering van toezicht en handhaving. 9 Voor de LHS zie webpagina Introductie Landelijke Handhavingstrategie op de website van Kenniscentrum InfoMil. 3.1 Inhoudelijke wijzigingen toezicht en handhaving: zorgplicht, project -besluit, van inrichting naar activiteit 3.1.1 Algemene zorgplichtEen belangrijke verandering voor toezichthouders en handhavers is de verschuiving van vergunningverlening naar meer algemene regels en zorgplicht. De algemene zorgplicht houdt in dat zowel overheden, bedrijven als burgers verantwoordelijk zijn voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. En dus niet alleen de overheid. Deze algemene zorgplicht is vooral een vangnet als er geen speci˛eke decentrale regels of rijksregels van toepassing zijn. Als deze speci˛eke decentrale of rijksregels er wel zijn, geldt de algemene zorgplicht niet meer. Naast de algemene zorgplicht is in de Omgevingswet ook een ‚algemeen verbod™ opgenomen (artikel 1.7a Ow). Het is verboden om een activiteit te verrichten of na te laten als daardoor aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving (dreigen te) ontstaan. Bijvoorbeeld een milieuverontreiniging die nadelige gevolgen hee˙ voor de kwaliteit van lucht, bodem of water. Dit ‚algemeen verbod™ is ook een vangnet, voor het geval er geen speci˛eke decentrale regels of rijksregels van toepassing zijn. Als deze speci˛eke decentrale of rijksregels er wel zijn, geldt het algemeen verbod niet meer. Bijvoorbeeld als een speci˛eke zorgplicht of andere algemene regel van toepassing is, of een vergunningvoorschri˙. 3.1.2 Speci˚eke zorgplichtSpeci˛eke zorgplichten borduren voort op de algemene zorgplicht, maar zijn concreter. Een speci˛eke zorgplicht is toegespitst op speci˛eke activiteiten voor concreet genoemde belangen. Er is geen algemene zorgplicht als er een speci˛eke zorgplicht of gedetailleerde speci˛eke regels gelden. Dat is een belangrijk verschil met speci˛eke zorgplichten, die ook gelden als gedetailleerde speci˛eke regels gelden. Dat kunnen zowel algemene regels als vergunningvoorschri˙en zijn. Zowel in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) als het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan speci˛eke zorgplichten (bijvoorbeeld voor: rijksmonument activiteiten, ontgrondingsactiviteiten en milieubelastende en lozingsactiviteiten).10 Speci˛eke zorgplichten zijn niet nieuw. De huidige praktijk is ook al bekend met speci˛eke zorgplichten bij bijvoorbeeld milieubelastende activiteiten en lozingsactiviteiten. Bij iedere speci˛eke zorgplicht is aangegeven wat er voor de betre˚ende activiteit in ieder geval tot de zorgplicht wordt gerekend. Deze speci˛eke zorgplichten maken duidelijk wat 10 Zie webpagina Zorgplicht in de Omgevingswet op aandeslagmetdeomge-vingswet.nl.

412 KB – 24 Pages