by J Pekelder · Cited by 9 — ‘Moreel is het niet te verantwoorden enige Nederlander in de steek te laten’. Regering en parlement over de komst van de Indische Nederlanders in de.

98 KB – 16 Pages

PAGE – 1 ============
ÔMoreel is het niet te verantwoorden enige Nederlander in de steek te latenÕ Regering en parlement over de komst van de Indische Nederlanders in de jaren vijftig 1Jacco Pe kelder Vijftig jaar geleden,op december ,droeg Nederland de soevereiniteit over de Indische archipel over aan Indonesi‚.In de jaren daarna keerden steeds meer daar verblijvende ÔIndo- europeanenÕ,nakomelingen van gemengd Indonesisch-Europese (voor)ouders die de Neder- landse nationaliteit bezaten,zich afvan hun land van herkomst en richtten zich op een toe- komst in Nederland.Hier zullen zij verder worden aangeduid als ÔIndische NederlandersÕ. De Nederlandse regering zag hun komst met lede ogen aan.Nederland kende na de Tweede Wereldoorlog een enorm woningtekort en tot midden jaren vijftig periodiek ook een grote werkloosheid.Het leek de overheid absurd om in deze situatie,de Indische Nederlanders,de grootste groep onder de Nederlanders in Indonesi‚,naar Nederland over te brengen terwijl zij bovendien de emigratie van tienduiz enden Nederlanders naar Canada,Australi‚ en Nieuw-Zeeland bevorderde.Zij waren nog nooit in Nederland geweest en zouden naar ver- wachting grote moeite hebben zich aan de Nederlandse samenleving en arbeidsmarkt aan te passen.Om deze redenen trachtte de regering de overkomst van grote aantallen Indische Nederlanders tegen te gaan door onder meer strenge criteria te verbinden aan de verstrek- king van voorschotten voor de overtocht,die veel Nederlanders in Indonesi‚ niet zelfkon- den betalen.Vaak traineerde de Nederlandse vertegenwoordiging daarbij de behandeling van de voorschotaanvragen en de verstrekking van de benodigde reisbescheiden aan Indo-euro- peanen.Uiteindelijk mislukte dit afhoudende beleid en maakte het gros van de Indische Nederlanders toch de grote oversteek.Opmerk elijk genoeg verliep hun integratie in de Nederlandse samenleving vervolgens vrij geruisloos Ð in ieder geval in sociaal-economisch opzicht kunnen zij gelden als zeer succesvol le immigranten.Verschillende wetenschappers hebben al gewezen op de discrepantie tussen dit succesverhaal en het aanvankelijk afhou- dende beleid van een overheid die meende dat de meesten van de Indische Nederlanders niet tot inpassing in de Nederlandse samenleving in staat zouden zijn. ˆHoewel het afhoudende beleid binnen het regeringsapparaat breed werd gedragen,valt vanuit parlementair historisch oogpunt juist op dat in de boezem van de Staten-Generaal destijds grote reserves tegen het regeringsb eleid leefden.De houding van het kabinet ten aan- zien van de Indische Nederlanders ontlokte sterke weerstanden aan het parlement en stuitte op forse tegenstand bij vertegenwoordigers van oppositie- ”n regeringsfracties.Vooral bij het begrotingsdebat over Maatschappelijk Werk in november liep een belangrijk deel van de parlementari‚rs tegen het kabinetsbeleid te ho op.Het kwam tot een harde confrontatie tus- sen -minister F.J.F.M.van Thiel en een groot deel van de Tweede Kamer.Door een motie van W.L.G.Lemaire,een Kamerlid van Indo-europese komafvan de Katholieke Nationale Partij ( ),en een tegenmotie van de liep de spanning hoog op.Waaruit bestonden de bezwaren van Lemaire en de andere critici van het regeringsbeleid? Waren zij het niet eens met de pessimistische inschatting van de aanpassingsvermogens van de Indische Nederlan-

PAGE – 2 ============
ders waarmee de regering haar beleid verdedigde? Ofgaven andere redenen de doorslag, zoals oud zeer over de soevereiniteitsoverdracht ofpartijpolitieke overwegingen? Wisten de kritische Kamerleden hun collegaÕs te overtuigen? Welke rol speelden de algemene politieke verhoudingen bij het debat en de uiteindelijke stemmingen? Het rappor t-Werner Eind waren er ongeveer .Nederlanders in Indonesi‚,onder wie rond ˙ .Indische Nederlanders. ˘Bij de onderhandelingen over de onafhankelijkheid was Nederland ervan uitgegaan dat de meesten van deze laatsten voor het Indonesische staatsburgerschap zouden opteren.Anders dan verwacht,bleek echter dat zij massaal de met Indonesi‚ afge- sproken termijn van twee jaar lieten verstrijken zonder van hun optierecht gebruik te maken. Ook een laatste campagne van Nederland om hen hiertoe aan te zetten,bleefnagenoeg zon- der resultaat.Dit had te maken met de versle chtering van de maatschappelijke positie van de Indische Nederlanders onder het republikeinse bewind.Binnen de hi‚rarchische,en mede naar huidskleur ingedeelde,Nederlands-Indische samenle ving waren deze Indo-europeanen een betrekkelijk geprivilegieerde groep geweest,tussen de ÔInlandersÕen de ÔVreemde Oos- terlingenÕ(Chinezen,Arabieren etc.) enerzijds en de totoks(volbloed-Europeanen) ander- zijds in.Zij vervulden vaak functies in het ambte lijke apparaat van het gouvernement ofin het Koninklijk Nederlands-Indische Leger ( ).De Indonesische onafhankelijkheid zette een streep door deze relatieve bevoorrechting:na verloop van tijd werden de meeste Indische Nederlanders ontslagen uit overheidsdienst en de republikeinse regering ontmoedigde bedrijven hen in dienst te nemen.Daarnaast onde rvonden de Indo-europeanen de gevolgen van het door de economische moeilijkheden stijgende prijspeil in Indonesi‚.Ook het vinden en behouden van huisvesting werd in toenemende mate een probleem Ð na ontslag uit over- heidsdienst moest ook een eventuele dienstwoning worden opgegeven en op de woning- markt werden de Indische Nederlanders verdrongen door de Indonesi‚rs.Ten slotte hadden de Indische Nederlanders te lijden van de spanningen in de Nederlands-Indonesische rela- ties.Door de sociaal-economische achteruitgang en de negatieve bejegening door het repu- blikeinse bewind keerden de meeste Indische Nederlanders zich blijvend afvan het nieuwe Indonesi‚.Tegelijk klampten zij zich des te ster ker vast aan hun Nederlanderschap,omdat zij daaraan grotendeels hun gevoel van eigenwaarde ontleenden.Een groeiend aantal Indische Nederlanders zag geen andere uitweg dan naar Nederland te komen. ˙Ook na het verstrijken van de optietermijn aan het eind van was de Nederlandse overheid niet geneigd aan de overkomst van grote aantallen Indische Nederlanders mee te werken.Een belangrijke rol in de voortzetting en aanscherping van de strikte politiek ten aanzien van de Indo-europeanen speelde het rapport van een ambtelijke commissie onder leiding van Ph.H.M.Werner,inspecteur-generaal van het Rijksarbeidsbureau bij het minis- terie voor Sociale Zaken en Volksgezondheid,die van mei tot juli een studiereis naar Indonesi‚ had gemaakt ter bestudering van het Indo-europese vraagstuk. ˇNieuwe feiten bracht de studiereis van Werner c.s.niet naar boven,maar dat was ook niet de taak die hun was toegedicht.De bedoeling was meer geweest dat de commissie nog eens de eerder gefor- muleerde uitgangspunten van het beleid ten aanzien van de Indische Nederlanders op een rij zou zetten en zodoende het afhoudende beleid van de regering verder zou legitimeren.Aan deze opdracht heeft het rapport,dat de commissie eind juli opleverde,voldaan.Zo

PAGE – 3 ============
erkende het rapport weliswaar voluit het Nederlands staatsburgerschap van de Indische Nederlanders en het daaruit voortvloeiende re cht op sociale ondersteuning door de Neder- landse staat,maar de commissie tekende daarbij tevens aan dat het nog maar de vraag was w⁄⁄r die sociale zorg dan zou moeten worden verleend.Er was volgens Werner c.s.geen spra- ke van enig aan het Nederlanderschap te ontlene n recht dat voorschreefdat hulpbehoeven- de Nederlanders op kosten van de regering naar Nederland dienden te worden overgebracht. Integendeel,volgens de commissie behoorde Ôde bepaling van vorm,inhoud en plaats der sociale zorg uitsluitend tot de competentie van de () overheidÕ,waarbij deze natuurlijk zoveel mogelijk moest uitgaan van het belang van de betrokkenen. ˝Om nu dit belang te bepalen moest een inschatting worden gemaakt w⁄⁄r voor de Neder- landers in Indonesi‚ Ôde grootste en beste kansen voor het huidige en toekomstige levensge- lukÕte vinden waren.Wie zou dat echter kunnen bepalen? In de optiek van de commissie- Werner waren de betrokkenen zelfin ieder geval vanwege de moeilijkheden van het moment psychisch niet meer in staat een grondige afweging van hun belangen te maken.Hun oordeel over de toestand in Indonesi‚ was veel te negatiefen over hun kansen daarbuiten koesterden zij Ôvolkomen foutieve en fantastische denkbeeldenÕ.Volgens de commissie was de Neder- landse overheid daarom genoodzaakt deze onderdane n Ôin hun werkelijk begrepen eigenbe- lang zonodig tegen zichzelve te beschermenÕ.Dat dit maar al te zeer nodig was bleek volgens de commissie uit de Ôdroeve en teleurstellende ervaringenÕdie met de reeds eerder uit Indo- nesi‚ overgekomen Nederlanders waren opgedaan.Daaruit was immers gebleken dat dezen Ônimmer (zouden) assimileren en blijvend tot de behoeftigen,zelfs tot de a-sociale elemen- ten (dienden) te worden gerekendÕ. Westerse en oosterse Nederlanders Nadat de commissie aldus het eigen oordeel van de betrokkenen terzijde had geschoven, maakte zij zich op om een inschatting van hun toekomstmogelijkheden te maken.Daartoe verdeelde zij de Nederlanders in Indonesi‚ in twee groepen.Aan de ene kant stonden de import-Nederlanders en zij die daarmee op gr ond van opvoeding,opleiding en ontwikkeling op ””n lijn te stellen waren (de ÔWesterse NederlandersÕ).Aan de andere kant stonden de Indische Nederlanders,Ôwelke door afkomst,aard,aanleg en milieu physiek,psychisch,soci- aal-economisch en cultureel op Indonesi‚ zijn ingesteldÕ(de ÔOosterse NederlandersÕ). Deze indeling sloot aan bij een in ambteli jk overleg al eerder gebezigde verdeling van de Indische Nederlanders in personen met een ÔE uropeseÕen met een ÔIndische instellingÕ. Zoals te ver- wachten viel,betoogde de commissie-Werner dat de hulpbehoevende westerse Nederlanders het beste naar Nederland konden worden over gebracht.De oosterse Nederlanders waren in de optiek van de commissie daarentegen het meest gebaat bij een voortgezet verblijfin Indo- nesi‚,dat immers ondanks alles hun moederland was en bleef.Als bijkomend argument liet de commissie daarbij gelden,Ôdat vooreerst de Nederlandse arbeidsmarkt bij de huidige werkloosheid in tal van beroepen en in verband met de geheel andere aard van arbeid,als- mede gezien de concurrentie,selectie en vereiste arbeidsproductiviteit voor deze Oosterse Nederlanders met hun specifieke eigenschappen en hoedanigheden en hun arbeidstempo geen plaats biedtÕ.Ook de verdere kansen op assimilatie van deze groep achtte de commissie Ôuiterst gering,zo niet nihilÕ. Deze neerbuigende en pejoratieve typeringen van de Indische Nederlanders in het rap-

PAGE – 4 ============
port-Werner wijzen er volgens de antropoloog John Schuster op dat een ÔracialiseringÕvan deze bevolkingsgroep aan de basis zou hebben gestaan van de wens hen uit Nederland weg te houden.In zijn optiek was de these van de onassimileerbare Indische Nederlanders het belangrijkste motiefom de boot afte houden. Corine Gielen en Maureen Hommerson hebben eerder echter betoogd dat zakelijke Nederlandse belangen (onder meer financi‚le, werkgelegenheids- en huisvestingsaspecten) waarsc hijnlijk van doorslaggevender betekenis zijn geweest.In de beleidsstukken werden de Nederlandse belangen,althans in de periode – ,vaker genoemd dan de eigen belangen van de betrokkenen (waaraan de veronder- stelde assimilatieproblemen gekoppeld waren). Ook de achtergrond van commissievoorzit- ter Werner wijst in die richting:als inspecteur-generaal van het Rijksarbeidsbureau en voor- malig directeur van verschillende gemeentelijke sociale instellingen in Eindhoven zal hij eer- der gemotiveerd zijn geweest door de we rkgelegenheidsproblematiek in Nederland dan door rassenverschillen. In ieder geval heeft het rapport-Werner een sterke retorische component die de indruk versterkt dat het vooral om de onderbou wing van het bestaande beleid ging.Natuurlijk maakte men zich binnen de commissie-Werner en binnen andere overheidsinstanties en overleggremia wel zorgen over de inpassing van de Indische Nederlanders in de Nederland- se maatschappij.De wens om dit hele probleem uit de weg te gaan door hen gewoon in Indo- nesi‚ te handhaven lijkt echter te hebben overheerst.Werner c.s.appelleerden niettemin aan het risico dat de Indische Nederlanders in Nederland in de onmaatschappelijkheid terecht zouden komen om een extra argument te hebben om de afhoudende politiek te legitimeren. De door Annemarie Cottaar en Wim Willems opgeworpen suggestie lijkt dan ook aanneme- lijk,dat het gejongleer in het ra pport met het eigen belang van de betrokkenen vooral opge- vat moet worden als een rationalisatie die ertoe moest dienen de indruk weg te nemen dat de Nederlandse regering op een gemakkelijke manier onder de tot haar Ôkoloniale erfenisÕ behorende verantwoordelijkheid voor deze onderdanen uit trachtte te komen. Dat neemtniet weg,dat de commissie natuurlijk wel refereerde aan een cultureel klimaat waarin den- ken in raciale scheidslijnen een vertrouwd fenomeen was.Het ging haar er echter om een legitimatie te cre‚ren voor het bestaande be leid dat erop gericht was de grote massa van de Nederlanders in Indonesi‚ daar te houden.Het feit dat deze massa,die werd gevormd door de Indische Nederlanders,anders gekleurd was,deed daarbij minder terzake dan haar getal. Op basis van de inschatting dat de Indische Nederlanders maar nauwelijks kans maakten in Nederland hun levensgeluk te vinden,beval de commissie-Werner de regering aan hun overtocht naar Nederland te ÔreglementerenÕen Ôeen ofandere modusÕte vinden om deze Ôzonodig te kunnen verhinderenÕ.Daarnaast diende de Nederlandse regering door intensie- vere voorlichting over de beperkte kansen van Indische Nederlanders in Nederland,uitbouw van het maatschappelijk werk en een betere arbeidsbemiddeling in Indonesi‚ de ori‚ntatie op een voortgezet verblijfdaar te versterken.Ten slotte adviseerde de commissie de regering het op aanpassing bij de Indonesische samenleving gerichte ÔassimilatieonderwijsÕmeer te ondersteunen,zodat de deelname van Indisch-Nederlandse kinderen aan de binnen het Nederlandse onderwijs passende ÔconcordanteÕscholen zou afnemen.Ook kon via de subsi- di‚ring van de schoolgelden geprobeerd worden kinderen van Ôop Indonesi‚ geori‚nteerdenÕ naar assimilatiescholen te sluizen,zodat zij eerder zouden integreren in de Indonesische maatschappij en zouden afzien van vertrek naar Nederland. De meeste van deze aanbeve- lingen werden bekrachtigd door de met de coırdinatie van het sociale en culturele beleid ten

PAGE – 5 ============
aanzien van Indonesi‚ belaste interdepartementale Commissie voor Aangelegenheden van Indonesi‚ ( ).Alleen de reglementering werd door de onuitvoerbaar geacht. Minister Van Thiel nam de aanbevelingen over en gebruikte ze als uitgangspunten voor zijn beleid ten aanzien van de Indische Nederlanders. Kritiek vanuit pers en politiek Hoewel het rapport-Werner alleen was bedoel d voor de interne gedachtevorming binnen de overheid,lekte de inhoud al snel uit via twee samenvattende artikelen en een kritisch com- mentaar in de Nieuwe Rotterdamse Courant eind oktober .De verklaarde ernstig van mening te verschillen met de commissie.Volgens haar was Ôde scheiding tussen Ooster- se en Westerse Nederlanders geenszins perfectÕ.Men zou er buitendien niet zonder meer van- uit mogen gaan Ôdat de eerste groep geen en de tweede groep wel voldoende assimilatiemo- gelijkheden in Nederland zou hebbenÕ.De voorg estelde ÔreglementeringÕstuitte volgens de Ôzowel op juridische als op morele bezwarenÕ.Daarnaast verwierp het liberale avondblad de notie dat de Indische Nederlanders tegen zichzelfzouden moeten worden beschermd. De -artikelen zwengelden de parlementaire discussie over de kwestie van de Indische Nederlanders aan.Naar aanleiding van de samenvatt ingen vroegen verschillende Tweede- Kamerleden bij de behandeling van de begrot ing van Maatschappelijk Werk in het voorjaar van om inzage in het rapport-Werner.Minister V an Thiel weigerde echter het ambtelij- ke document vrij te geven en hield ook na herhaald aandringen voet bij stuk. Daarnaast bevatte het commentaar van de krant belangrijke voorzetten voor de latere parlementaire discussie.Zo maakte het -Tweede-Kamerlid G.Ritmeester bezwaar tegen een eventuele discriminatie tussen westerse en oosterse Nederlanders bij de toekenning van voorschotten voor de overtocht naar Nederland.Op soortgelijke wijze als de verklaarde hij:ÔMoreel is het niet te verantwoorden enige Nederlander in de steek te laten.Õ De discussie over het rapport-Werner leverde de aanzet voor een veel breder debat over de kwestie van de Indische Nederlanders bi j de behandeling van de begroting van Maat- schappelijk Werk voor in de Tweede Kamer.Hoewel Van Thiel het niet expliciet aan- haalde,volgde hij bij zijn verweer de rede neringen van het commissierapport.De kritische opmerkingen van de parlementari‚rs waren deels een weerklank van het -commentaar, al gebruikten zij ook nieuwe argumenten.Tijdens de schriftelijke voorbereiding in het najaar van informeerde vrijwel de gehele begrotingscommissie naar de maatstaven die Maat- schappelijk Werk hanteerde bij de beoordeling van verzoeken om verscheping naar Neder- land om sociale en medische redenen.Daarnaast werd erop aangedrongen dat Indische Nederlanders naar Nederland werden gebracht die in Indonesi‚ moeilijkheden ondervonden met hun nationaliteit,met het vind en van werk ofmet onderwijs. Van Thiel wees deze eis af.Dat de Indische Nederlanders in sociale moeilijkheden ver- keerden kon niet de doorslag geven bij de beslissing over verzoeken om Ôopzending op Rijks- voorschotbasisÕ.Hun overkomst had immers pas zin als de betrokken Indische Nederlanders Ôgeacht (konden) worden () in Nederland wel in staat te zijn zich een redelijk bestaan te verwervenÕ.Omdat de meesten niet aan deze voorwaarde konden voldoen,wees het ministe- rie de meeste aanvragen af,erkende de minister.Volgens hem moest de centrale vraag zijn Ôof het welbegrepen eigenbelang van de betrokk enen (gebaat zou zijn) met een overkomst naar NederlandÕ.In zijn optiek luidde het antwoord hie rop voor de meeste Indische Nederlanders

PAGE – 6 ============
negatief.Daaruit volgde dat de nadruk binnen het maatschappelijk werk moest liggen op het scheppen van mogelijkheden die hen in staat zouden stellen voor zichzelfen komende gene- raties in Indonesi‚ opnieuw een bestaan te verschaffen.Zij zouden moeten Ôomschakelen naar de eisen van de gewijzigde omstandighedenÕ.Om hen daarbij te helpen stimuleerde de regering het assimilatie-onderwijs en streefde zij naar oprichting van eveneens op de Indo- nesische arbeidsmarkt gerichte handels- en technische scholen.De minister voelde zich bevestigd in dit beleid door ervaringen met de al aanwezige repatrianten uit Indonesi‚,van wie velen volgens hem grote aanpassingsmoeilijkheden hadden. Ook over de verstrekking van een schoolgeldsubsidie aan behoeftige Indische Nederlan- ders rezen bij de schriftelijke begrotingsbehandeling vragen.Enkele Kamerleden stelden expliciet dat het recht van de ouders om te bepalen ofhun kinderen concordant dan wel assimilatie-onderwijs zouden genieten,niet mocht worden aangetast door het achterwege blijven van een rijksbijdrage in de schoolgelden. In zi jn reactie relativeerde Van Thiel het probleem.Hij wees erop dat de keuzevrijheid op zichzelfal werd ingeperkt door aanleg en milieu van de kinderen.Het was daarbij de vraag ofbepaalde schooltypen overal aanwezig waren.Bovendien vond de minister het onverantwoord dat een kind,van wie de toekomst in Indonesi‚ lag,door het verlenen van overheidssteun minder ge‚igend onderwijs zou vol- gen.Het K amerdebat Tijdens het begrotingsdebat in de Tweede Kamer op ˙,,en november bleek datdit paternalisme veel parlementari‚rs tegen de borst stuitte.Vrijwel iedereen uitte kritiek op het beleid ten aanzien van de Indische Nederlanders,al onderschreven de regeringsfracties van vden wel de wenselijkheid van een voortgezet verblijfvan de Indische Nederlan- ders in Indonesi‚.De vertegenwoordigers van alle andere fracties,inclusiefde tot de rege- rende coalitie behorende en ,zetten daarentegen grote vraagtekens bij dit uit- gangspunt.De toestand van de Indische Nederlanders was volgens hen slechter dan door Van Thiel werd geschetst.Zo verklaarde F.H.van de Wetering ( ) dat de Indische Nederlan- ders in principe weliswaar beter Ôin het land van de zonÕkonden blijven,maar dan niet onder de actuele omstandigheden.Nederland moc ht daarom niet naar Ôkunstmatige remmenÕzoe- ken om hun overkomst te beletten.Men had imme rs Ôte doen met Nede rlanders,zij het ook, dat zij niet aan de kille boorden van ons land,maar onder de tropenzon geboren zijnÕ. Het meest uitgesproken was de kritiek van W.L.G.Lemaire ( ).Dat was niet verba- zingwekkend,aangezien de oprichter van zijn partij,de oud-minister van Koloni‚n C.J.I.M. Welter,uit de was gestapt uit onvrede over haar houding ten aanzien van de Indonesi- sche onafhankelijkheid.Bovendien had Lemaire de sterkst voorstelbare affiniteit met het onderwerp:hij was zelfIndo-europeaan.Hij was geboren en getogen in Nederlands-Indi‚, had gestudeerd en was later hoogleraar geworden aan de Rechtshogeschool te Batavia en was ten slotte nog secretaris-generaal geweest van het departement van Justitie van het gouver- nement.Pas na de oorlog,die hij in krijgsgevangenschap had doorgebracht,was hij naar Nederland gekomen.Van de sprekers die de toon in het debat zetten,hadden overigens de meesten een Indische achtergrond.Van de Wetering ging in als Nederlands-hervormd predikant naar Indi‚ en werd daar directeur van de theologische school op Minahasa en bur- gemeester van Palembang.Na gevangenschap in de oorlog en een korte periode als hoofd-

PAGE – 8 ============
ÔontworteldÕals in Nederland.Hun positie in Indonesi‚ was daarbij slechter dan de minister beweerde;revolutie en onveiligheid maakten de toestand daar ÔdiabolischÕ.In Nederland maakten zij daarentegen weer een kans;de minister schilderde de ervaringen van de reeds overgekomen repatrianten veel te zwart.Van Thiel zou van deze generaliserende benadering van de Indische Nederlanders Ð ook de commissie-Werner miskende hun heterogeniteit Ð moeten overstappen op een individuele behandeling met goede voorlichting en werkelijk overleg met de betrokkenen.In laatste instantie moest de beslissing volgens Lemaire in hun eigen handen liggen.Met een verwijzing naar de Tweede Wereldoorlog,die nog eens de ernst van de toestand in Indonesi‚ moest onderstrepen,betoogde hij:ÔZij,die met kennis van zaken,na rijp beraad,(naar Nederland) willen (komen),moeten,wanneer er enige waarschijnlijkheid is,dat zij hier kunnen aarden,de kans krijgen uit het ÒDuinkerkenÓdaar te ontsnappen.ÕDe overheid diende hen zonodig de kosten van de overtocht voor te schieten. De motie-Lemaire Nadat Van Thiel zich in zijn repliek niet overtuigd had betoond,diende Lemaire in de tweede termijn een motie in,die medeondertekend werd door leden van ,en .Volgenshet eerste punt van deze motie moest Ôhet oordeel van de betrokkenen ten aanzien van het vertrek uit Indonesi‚ als doorslaggevende factorÕfungeren bij de verstrekking van voorschotten voor de overtocht naar Nederland.Op de tweede plaats diende de regering ervoor te zorgen Ôdat bij het verstrekken van schoolgeldsubsidies de vrije keuze der betrokken ouders van het meest passende onderwijs voor hun kinderen volkomen (zou worden) ge‚erbiedigdÕ. De Õer Ritmeester voorzag de mede door hem ondertekende motie van een nadere toelichting.Hij wees erop dat de kosten voor de ondersteuning van de Indische Nederlanders in Indonesi‚ flink waren gestegen en dat zij steeds meer uit het arbeidsproces werden geweerd.Daardoor waren er voor hen nog maar twee kansen:ofIndonesi‚r worden, als hun die mogelijkheid opnieuw werd gegeven,ofals uitgestotenen naar Nederland komen. Essentieel was dat men deze mensen,die tenslotte Nederlanders waren,in hun beslissing vrij liet.ÔElke Nederlander heeft het recht op vr ijheid,vrijheid van beschikking over zijn persoon en vrijheid om te zeggen,wat hij wilÕ,ald us het liberale Kamerlid.Zonodig moest de overheid hun overkomst betalen,want tenslotte was zij ook ten dele verantwoordelijk voor de mis‘re waarin de Indische Nederlanders terecht waren gekomen. Dat Lemaires motie mede werd ondertekend door – en -Kamerleden en door de Õer Van de Wetering,was geen verrassing.Tijdens de debatten over de soevereiniteits- overdracht van eind hadden zij immers ook ””n lijn getrokken.Destijds hadden afge- vaardigden van die partijen al betoogd dat de regering bij de onderhandelingen onvoldoende garanties had bedongen voor het zelfbeschikkingsrecht van de minderheden in Indonesi‚ en ook op andere punten hadden zij bezwaar aangetekend tegen het onderhandelingsresultaat. Uiteindelijk hadden slechts de ,de ,vijf Õers (van de acht) en de tegenge- stemd.De had de regering echter niet zozeer uit overtuiging ondersteund,maar vooral omdat zij er zelfzitting in had.Aangezien dit in niet meer het geval was Ð het kabinet- Drees steunde op de vden de grote christelijke fracties Ð kon zij de vroegere reserves afwerpen. Daarnaast deed de verwijzing naar de uit de soevereiniteitsoverdracht voortvloei- ende bijzondere verantwoordelijkheid voor de Indische onderdanen denken aan de par-

PAGE – 9 ============
lementaire discussie over de wet-Huisvesting gerepatrieerden in .Het -Kamerlid J. Algera had er bij die gelegenheid op gehamerd dat er Ôeen schuld te voldoenÕwas tegenover de repatrianten die slachtoffers waren geworden van het fatale Indonesi‚beleid. Opmerkelijk was overigens wel dat de ,die in in het huisvestingsdebat lijnrecht tegenover de stond,zich drie jaar later in het gezelschap van deze partij en de voltallige rechtse oppositie bevond.Destijds had zij er bezwaar tegen gemaakt dat op de Nederlandse woningmarkt voorrang zou worden verleend aan repatrianten,omdat autochtone arbeiders daardoor moesten wijken voor personen die, zoals het in het communistische jargon heette, hadden meegewerkt aan het Nederlandse imp erialisme in Indonesi‚.Nu was het niet zo dat de in november ineens het eerder verworpen ereschuld-argument van de omhelsde.Tegenover het -standpunt bleven de communisten stellen,dat niet de terugtrekking van het Nederlands gezag de bijzondere verantwoordelijkheid voor de Nederlanders in Indonesi‚ met zich mee had ge bracht,maar de driehonderdjarige koloniale heerschappij en de rampzalige politiek tegenover Indonesi‚ na de oorlog.D⁄⁄rmee had de regering de Indische Nederlanders en de Molukkers tegen de meerderheid van het Indonesische volk opgezet,waardoor zij zich nie t meer in hun geboorteland thuisvoelden. De communisten sloten zich niettemin bij het protest van rechts aan vanwege de redenering van het kabinet dat de Indische Nederlanders omwille van het eigen belang tegen zichzelf beschermd dienden te worden.Het stak de dat in de bestaande situatie alleen diegenen die de overtocht niet zelfkonden betalen met dit paternalisme van de regering werden geconfronteerd.Spottend vroeg H.Gortzak zich afofde Indische Nederlanders die de overtocht wel zelfkonden bekostigen dan niet tegen zichzelfmoesten worden beschermd.De communisten wreven de regering kortom discriminatie van de minderbedeelde Indo- europeanen aan.Overigens bleven zij v an mening dat de Indische Nederlanders beter helemaal niet naar Nederland zouden kunnen komen,maar zich het beste zouden kunnen aanpassen aan het nieuwe Indonesi‚. ˆˆDe tege nmotie van De Graaf Zowel -woordvoerder De Graafals zijn partijgenoot minister Van Thiel reageerde verstoord op de motie-Lemaire.De Graafzat dan ook in een lastig parket,aangezien de motie-Lemaire inging tegen het beleid van een -minister op een punt waarop ook de -fractie wel bedenkingen koesterde.Daarom bleefDe Graafbetere waarborgen eisen voor een zorgvuldige beoordeling van de vraag ofeen individuele Indische Nederlander gebaat was bij een voortgezet verblijfin Indonesi‚.Maar hij was ook van mening dat veel Indische Nederlanders niet in staat waren een oordeel over hun eigen belang te vellen. Lemaires motie was voor De Graafdan ook onaanvaardbaar. ˆ˘Op zijn beurt bekritiseerde ook Van T hiel de motie-Lemaire scherp,omdat die geheel voorbij ging aan de noodzaak van kennis van zaken ,rijp beraad en de kans om in Nederland te aarden.De motie hield er geen rekening mee dat de visie van de Indische Nederlanders op de actuele omstandigheden en de toeko mstmogelijkheden in Indonesi‚ was Ôdoorweven met geheel subjectieve gevoelselementenÕ,aldus de minister.Daarnaast was hun voorstelling van Nederland veel te rooskleurig.Van Thiel,die hier bijna letterlijk uit het rapport-Werner leek te citeren,joeg de Kamerleden daarnaast vrees aan voor de consequenties die aan de motie- Lemaire kleefden.Uitvoering ervan zou volgens de regering resulteren in een massale over-

PAGE – 10 ============
komst van de Indische Nederlanders naar Nede rland.Er restte Van Thiel dan ook niets anders dan te verklaren,dat de regering de motie,mocht zij onverhoopt door de Kamer wor- den aanvaard,naast zich neer zou leggen. ˆ˙In derde te rmi jn presenteerde de Õer De Graafeen motie die,naar hij verklaarde,was bedoeld als een ÔconstructiefÕantwoord op Lemaires ÔdestructieveÕmotie.De regering werd gevraagd haast te maken met de organisatie van het maatschappelijk werk in Indonesi‚.Bij deze organisatie dienden waarborgen ingebouwd te worden voor een Ôconsci‚ntieuze en des- kundigeÕbeoordeling van de vraag ofhet belang van een persoon ofgezin het meest gebaat was bij voortgezet verblijfin Indonesi‚.Mocht over het antwoord twijfel bestaan terwijl de betrokkenen een schoolgeldsubsidie hadden aangev raagd,dan zou het oordeel van de ouders de doorslag moeten geven bij de schoolkeu ze.Eerder in het debat was al gebleken dat juist die keuzevrijheid de -fractie na aan het hart ging.De motie-De Graaflijkt dan ook voor- al bedoeld te zijn geweest als bliksemafleider.Zij moest de toorn van veel -Kamerleden over de wijze waarop de regering met de ÔIndische erfenisÕomging kanaliseren in een rich- ting die ongevaarlijk was voor de minister en het kabinet. ˆˇBehalve De Graafondertekenden nog twee -Kamerleden,alsmede twee vdÕers en ””n Õer de motie.Dat vdÕers haar ondersteunden mag op het eerste gezicht verrassend lijken,gezien het sociale imago van deze partij.De sociaal-democraten waren echter zeer bezorgd over de kosten die opvang van een groot aantal Nederlanders uit de voormalige Indische rijksdelen met zich mee zou brengen.Handhaving in Indonesi‚ leek hen in finan- cieel opzicht gunstiger. ˆ˝Daarnaast achtten zij het waarschijnli jk noodzakelijk de gelederen te sluiten achter de regering-Drees nu deze door rechts zo scherp geattaqueerd werd.Ook het feit dat een -fractielid de motie-Lemaire ondertekende en een fractiegenoot de tegen- motie-De Graaf,is minder vreemd dan het lijkt.Traditioneel kende de uit principe al weinig fractiediscipline en al helemaal niet als het om de Indonesische kwestie ging. Slotdebat en stemmingen Door de indiening van de tegenmotie van De Graafontstond de behoefte om het debat eni- ge tijd op te schorten.Besloten werd de behandeling van de moties naar de volgende week te verpl aatsen.De pauze in de beraadslagingen gafminister Van Thiel de mogelijkheid om de problemen rond de moties in de ministerraad van november te b espreken,enkele uren voor de uiteindelijke behandeling ervan.De raad verklaarde zich akkoord met Van Thiels negatieve stellingname in de Kamer tege nover de motie-Lemaire.De antirevolutio- naire minister van Verkeer en Waterstaat,J.Algera,die het eerder als Kamerlid al had opge- nomen voor de repatrianten,bracht nog wel zijn bedenkingen naar voren.Hij had de indruk dat de positie van de Indische Nederlanders in Indonesi‚ toch niet zo florissant was en hij meende dat zij in Nederland toch vrijer zouden zijn.Minister-president W.Drees was het daarmee niet eens:de Indische Nederlanders ontvingen helemaal geen slechte behandeling in Indonesi‚.Hij suggereerde opmerkelijk geno eg zelfs dat sommigen hun baan hadden ver- loren door eigen toedoen.Zij hadden immers niet voor het Indonesisch staatsburgerschap geopteerd! Van Thiel voegde hieraan toe,dat ook de Hoge Commissaris,W.F.L.graafvan Bylandt,die hij inmiddels had gesproken,de toestand van de Indische Nederlanders in Indo- nesi‚ niet onhoudbaar achtte.Volgens Van Bylandt hadden zij in Nederland zelfs een veel geringere kans op een goede toekomst.Samen me t hem was Van Thiel tot de conclusie geko-

PAGE – 11 ============
men dat de motie-De Graafgoeddeels acceptab el was,Ôbehoudens een opmerking over het onderwijsÕ,waarmee waarschijnlijk de uiteindelijke keuzevrijheid van de ouders werd bedoeld.In de middag na de ministerraadsvergadering volgde het sluitstuk.Met een kleine wijziging in zijn motie kwam Lemaire tegemoet aan Van Thiels verwijt als zou de motie geen rekening houden met het subjectieve beeld dat de Indische Nederlanders hadden van hun situatie in Indonesi‚ en van hun toekomstmogeli jkheden in Nederland.Hij stelde voor in de aanvraagprocedure voor een overtochtsvoorschot een fase in te lassen van Ôoverweging van aan betrokkenen verschafte nauwgezette en objectieve voorlichting omtrent hun vooruit- zichten bij overkomst naar NederlandÕ.Volgens Lemaire zou deze voorlichtingsfase een massale overtocht voorkomen,zonder dat het recht van de betrokkenen om over het eigen lot te beslissen werd aangetast. Hierop kregen de andere parlementari‚rs de mogelijkheid zich over de moties van Lemai- re en De Graafuit te spreken.De vdÕer N.Stufkens bleek niet bijster tevreden te zijn met het overheidsbeleid,noch met Van Thiels reacties in het debat.Over het uitgangspunt dat de Indische Nederlanders beter in Indonesi‚ konden blijven,was hij het echter met de bewinds- man eens.Hoewel Stufkens begrip had voor de weerzin die het Ôtegen-zichzelf-beschermenÕ opriep,achtte hij enige reglementering Ð de term kwam van het rapport-Werner Ð van de overkomst naar Nederland noodzakelijk.De Ôee nzijdig op vrijheid gerichteÕmotie-Lemaire steunde hij dan ook niet.De motie-De Graaf,in zijn ogen vooral een poging om de zorg voor de Indische Nederlanders humaner te maken,kreeg wel de steun van de vd-fractie. -fractievoorzitter J.Schouten nam een tegengesteld standpunt in.Vanuit het beginsel dat het inzicht van mensen niet ondergeschikt kon worden gemaakt aan het inzicht van de overheid,steunde hij de verbeterde motie-Lemaire en verwierp hij de motie-De Graaf. -leider P.J.Oud sloot zich bij Schouten aan.Inst emmend parafraseerde hij daarbij het Ôcriti- sche commentaarÕuit de Nieuwe Rotterdamse Courant van november ,waarin de vraag werd gesteld ofde Nederlandse regering,die de Indische Nederlanders quasi onder curatele stelde,haar verantwoordelijkheid wel waar zou kunnen maken.Gezien de onduidelijke situ- atie in Indonesi‚ leek het de krant onmogelijk dat de overheid zou kunnen bepalen wat voor de Indische Nederlanders uiteindelijk het beste zou zijn. Ongetwijfeld tot verdriet van De Graafen Van Thiel voegde zich nu ook een lid van de -fractie bij de ondersteuners van de motie-Lemaire.Van Rijckevorsel,pleitbezorger van de Molukse oud- -militairen,verklaarde het ÔvoogdijstandpuntÕvan de regering niet met zijn geweten te kunnen verenigen.De juridische bezwaren die hij daarvoor aandroeg,kwa- men grotendeels overeen met de argumenten van Lemaire.Ook wees Van Rijckevorsel op het gevaar van rechtsongelijkheid als de regering alleen de overtocht van minderbedeelden bemoeilijkte.Bij de stemmingen bleek nog ee n partijgenoot van De Graafen Van Thiel aan de zijde van de oppositie te staan:oud-luchtmachtpiloot E.Visch. ˘ˆDe reactie van de minister op deze in derde termijn gepresenteerde standpunten en de daaropvolgende gedachtewisseling met de Kamer vormden grotendeels een herhaling van zetten.Van Thiel trok daarbij wat feller van leer tegen Lemaire dan voordien.Daarnaast ver- helderde hij nog zijn standpunt ten aanzien van de motie-De Graaf,waarbij hij duidelijk maakte in principe tegen de motie van zijn parti jgenoot geen bezwaar te hebben,al achtte hij haar niet noodzakelijk.Na stemverklaringen van dominee P.Zandt,fractievoorzitter van de ,Van Rijckevorsel en Gortzak Ð alledrie voor de motie-Lemaire en tegen de motie-De

98 KB – 16 Pages