by FR Ankersmit · Cited by 4 — 2. Hoe is dat mogelijk geweest? Artikel 42, tweede lid van de Grondwet luidt: ‘De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.’ Wat men
20 pages

78 KB – 20 Pages

PAGE – 1 ============
Wat er mis is met de ministeriële verantwoordelijkheid F.R.Ankersmit* ‘Ministerial responsibility has increasingly been shown to be a shield for the executive rather than a weapon with which parliament can demand a true and full account.’ 11Het probleem Al lange tijd maakt men zich zorgen over de verzwakking van het legislatief ten opzichte van het executief.Daar zijn helaas goede redenen voor.Er zijn de regeerakkoorden,er is het ‘Torentjesoverleg’,er is fractiediscipline,er is de complexiteit van onze hedendaagse samenleving en,bovenal,er is het enor- me overwicht in termen van expertise en continuïteit (of,minder vriende- lijk uitgedrukt,van de bestuurlijke inertie) belichaamd in de departementa- le bureaucratieën.Het parlement is geen partij voor het executief in een tijd waar ‘weten’(bureaucratie) een natuurlijk overwicht heeft over ‘willen’(par- lement);het parlement is gewoonlijk slechts een stempelmachine die gewil- lig zijn fiat geeft aan wat de regering heeft uitgedacht conform de regel ‘slik- ken of stikken’.Regeringen vallen zelden meer in het parlement (laatstelijk in 1989 toen een weinig handige Voorhoeve het kabinet-Lubbers ten val bracht),maar halen ofwel de eindstreep,of bezwijken aan interne tegenstel- lingen (of er is een absurditeit als de val van Kok II).Bovenal,het gaat hier niet om een typisch Nederlands verschijnsel:in de meeste Europese demo- cratieën ziet men hetzelfde.Blijkbaar heeft de huidige bestuurlijke realiteit het executief meer lief dan het legislatief. Dat is ernstig.Want het legislatief is het hart van de democratie en zonder een gezond legislatief is democratie in de eigenlijke zin van het woord (= regering door het volk) onmogelijk.Zonder een krachtig legislatief hebben R&R 2006 / 2134* Universiteit Groningen. 1 M.Flinders & H.McConnell,‘Diversity and complexity:the Quango-Continuum’,in: M.V.Flinders & M.J.Smith (eds.),Quangos,accountability and reform.The politics of quasi- government,Londen 1999,p.23.

PAGE – 2 ============
politieke partijen zin noch betekenis;vervolgens,zonder politieke partijen mist het electoraat het instrument om zijn wensen kenbaar te maken.En, ten slotte,als het electoraat dat instrument mist,is er geen democratie in de eigenlijke zin van het woord. Het alternatief is dan de plebiscitaire democratie 2,dat wil zeggen een vorm van democratie waar de kiezer bij verkiezingen in de praktijk alleen ‘door- gaan’of ‘stoppen’kan zeggen,maar waar hij niet langer de politieke besluit- vorming kan beïnvloeden door de keuze voor een politieke partij met een goed gedefinieerd politiek profiel.En daarmee wordt de bodem weggesla- gen onder wat wij onder democratie verstaan.De dialoog tussen kiezer en gekozene (c.q.de regering) valt dan stil,want met iemand die slechts ‘ja’of ‘nee’mag zeggen,valt er geen zinvol gesprek te voeren.Het leidt tot ‘ver- domming’,tot een de-intellectualisering van het politiek debat (wel het allerlaatste waar we op zitten te wachten in onze zo razend ingewikkelde tijd),tot een verlies aan subtiliteit,tot misverstanden tussen regering en electoraat,tot wantrouwen over en weer en,uiteindelijk tot de ondergang van de democratie. Democratie degenereert dan tot het kiezen van politieke leiders die men om hun leiderschapscapaciteiten waardeert.Personen komen dan in de plaats van ideeën;samen met de politieke partij en met het politieke program ver- dwijnt dan de ideeuit de democratie;en het electoraat geeft daarmee zijn politieke lot en toekomst in handen van die politieke leiders,die,niet gebon- den aan enig politiek program,voortaan carte blanche hebben.We moeten dus het legislatief en de politieke partij van de ondergang redden en het gevaar van de gekozen leider bezweren.Maar hoe? Zonder te willen bewe- ren dat dit alle problemen op zou lossen,meen ik dat een radicale ingreep in onze huidige omgang met de ministeriële verantwoordelijkheid (hierna afgekort als:m.v.) hier een wezenlijke verbetering kan betekenen. De kern van de zaak is deze.De m.v.lijkt het legislatief greep op de regering te geven en daarom het belangrijkste machtsmiddel van het legislatief tegen de regering.De paradox is evenwel dat het zwaard van de m.v.zich uit- eindelijk niet richt tegen de regering maar tegen de drager ervan,het parle- ment – zie ook de epigraaf boven dit artikel.Dat zwaard van het parlement transformeert zich in de praktijk tot een schild van de regering.Want door- dat de regering dat zwaard zozeer vreest,zal zij de drager ervan zo veel mogelijk op afstand willen houden en alles in het werk stellen om te voor- komen dat het legislatief een kijkje wordt gegund in de keuken van de rege- ring.Om een krachtige,maar daarom niet minder juiste metafoor te gebrui- R&R 2006 / 21352 Of wat Manin aanduidde als ‘audience democracy’in zijn bekende handboek,zonder daar ove- rigens de sombere conclusies aan te verbinden zie ik hier schilder.Zie B.Manin,The principles of representative government,Cambridge 1998.

PAGE – 3 ============
ken:met het zwaard van de m.v.in de hand heeft het legislatief zichzelf ont- mand. 2Hoe is dat mogelijk geweest? Artikel 42,tweede lid van de Grondwet luidt:‘De Koning is onschendbaar;de ministers zijn verantwoordelijk.’Wat men daar in 1848 mee bedoelde is bekend:de minister aanvaardt door ondertekening van een besluit van de regering,met uitsluiting van de onschendbare Koning,de verantwoordelijk- heid voor dat besluit.Het is alsof de ministers zich omdraaiden:was hun gezicht eerst gewend naar de Koning,zelfs in hun dialoog met het parle- ment,vanaf nu richtten zij zich tot het parlement (ook wanneer zij met de Koning spraken).Voor 1848 stonden zij met hun rug naar het parlement, maar sindsdien met de rug naar de Koning.Het proces van dat ‘zich omdraaien’van de ministers vond zijn logische voltooiing in de invoering van de zogenoemde vertrouwensregel,als resultaat van de constitutionele conflicten tussen 1866 en 1868 (d.w.z.de regel dat minister of kabinet moet aftreden als zij niet langer het vertrouwen van het Parlement hebben) 3.De doctrine van de m.v.was nu tot in haar laatste consequenties doordacht en aanvaard.En waarbij we moeten bedenken dat de vertrouwensregel – als laatste fase in dat omdraaiproces – verder ging dan de eerste fase enwaardoor die eerste fase in zekere zin ook overbodig werd .De vertrouwensre- gel subsumeerde,om zo te zeggen,de doctrine van de m.v.in zichzelf.De doc- trine van de m.v.werd redundant en zou men die afschaffen dan zou dat geen verschil maken voor onze staatrechtelijke praktijk. 4Het parlement kan op basis van de vertrouwensregel een kabinet naar huis sturen dat er naar zijn idee onvoldoende in slaagt om de Koning in het gareel te houden;een beroep op de m.v.is daar in het geheel niet meer voor nodig. Maar – helaas – daarbij bleef het niet.Want omdat de departementale dien- sten,en heel het overheidsapparaat,in de loop van de tijd enorm uitdijde, rees de vraag wie of wat de politieke verantwoordelijkheid zou dragen voor het doen en laten van dat overheidsapparaat en van de daarbinnen functio- nerende ambtenaren.Naarmate de lijnen tussen de persoon van de minister en zijn ambtenaren alsmaar langer werden,werd een antwoord op die vraag steeds urgenter.Interessant is daarbij vooral dat het hier eigenlijk ging om een staatsrechtelijke oplossing voor een in wezen sociologisch of psycholo- gisch probleem.Het is een sociologisch of psychologisch gegeven dat het han- R&R 2006 / 21363 Zie hiervoor A.H.M.Dölle,‘De geschiedenis van de Nederlandse ministeriële verantwoordelijk- heid op hoofdlijnen’,in:D.J.Elzinga (ed.),Ministeriële verantwoordelijkheid in Nederland, Zwolle 1994,p.26-29. 4 Hoewel van een dergelijke afschaffing ongetwijfeld een onjuist signaaluit zou gaan en waardoor het het beste is de zaak bij het oude te laten.

PAGE – 4 ============
delen van al degenen die in een complexe organisatie functioneren,vaak moeilijk meer te zien is als een emanatie van de wil van het hoofd van die organisatie (i.e.de minister). Maar binnen het staatsrecht kan dit geen gege- ven zijn. Het heeft daarom een zekere schoonheid dat de Grondwet zich over de zaak nooit uitliet – en zo moet het blijven. Kortom,staatsrechtelijk is die afstand tussen minister en ambtenaar een ‘ergerlijk feit’dat eigenlijk niet zou mogen bestaan.Dat geeft al iets aan van de dimensie van het probleem:het staatsrecht moest nu voorzien in iets wat sui generis eigenlijk niet binnen het domein van het staatsrecht valt.Het is alsof van het staatsrecht verlangd werd zichzelf nog eens te bevestigen tegenover dat ‘ergerlijke feit’– en dat is een vreemd verlangen,want au fond kan zo’n herbevesting nooit meer zijn dan een herbevestiging van de hulpe- loosheid van het staatsrecht tegenover dat ‘ergerlijke feit’.En als zodanig is die herbevestiging eerder contraproductief dan heilzaam.Hoe dan ook,dit kan althans gedeeltelijk verklaren waarom de oplossing die men gaande- weg voor het probleem vond,onvoldoende doordacht was.Dat laatste zelfs in de meest letterlijke zin van het woord:want die oplossing was eerder het resultaat van een nieuwe praktijk dan van theoretische doordenking.En voor een ander deel ligt die verklaring in de paradox dat zich meteen een oplossing voor het probleem aanbood die even voor de hand liggend als onjuist is.Want – ik geef het toe – wat lag op het eerste gezicht meer voor de hand dan om die uit 1848 daterende doctrine van de m.v.nu ook aan te wen- den voor de relatie tussen de minister en zijn ambtelijke diensten? En aldus geschiedde. Welnu,weinigen schijnen zich dat gerealiseerd te hebben,maar wat is het resultaat wanneer men artikel 42 inderdaad betrekt op de ambtelijke dien- sten? Juist ja:‘de ambtelijke diensten zijn onschendbaar,de ministers zijn verantwoordelijk’. 5Het zal duidelijk zijn dat dit moeilijk de bedoeling geweest kan zijn:het is absurd om aan ambtelijke diensten dezelfde staatsrechtelijke positie toe te kennen als aan de constitutionele monarch.Het is evident dat de minister in een wezenlijk andere verhouding staat tot de Koning dan tot zijn departe- mentale diensten en dat van een staatsrecht,dat de departementale dien- sten kroont tot constitutionele monarch,slechts ongelukken te verwachten zijn.De m.v.voor het koninklijk handelen definieerde en verhelderde inder- tijd een nieuwe politieke realiteit;de m.v.voor het ambtelijk handelen ver- duisterde die juist.Weberiaanse staatsconcepties die aan de ambtenaar R&R 2006 / 21375 Ministers hebben de laatste jaren in strijd met het leerstuk van de m.v.zich wel eens kritiek gepermitteerd op hun ambtenaren,hetgeen aanleiding was tot het grapje dat er heimelijk een twee derde Kamermeerderheid zou zijn geschapen voor een wijziging van art.42 tot ‘de minister is onschendbaar,de ambtenaren zijn verantwoordelijk’.Zie L.F.M.Verhey,De zwoe- gers in het vooronder,Deventer 2001,p.18.Maar de realiteit is dus precies omgekeerd daaraan.

PAGE – 5 ============
geen enkele politieke autonomie buiten de minister toekenden,hebben aan die verduistering van de politieke realiteit nog het hunne bijgedragen.Met als onbedoeld neveneffect dat de tot die staatsrechtelijke duisternis veroor- deelde ambtenaar zijn in die duisternis vergaarde macht uit kan oefenen zonder door het staatsrecht gedefinieerde controle/instrumenten.Dat is misschien prettig voor het ambtelijk apparaat;want het is altijd goed en comfortabel toeven in een staatsrechtelijk vacuüm. 6Anderzijds,wie meent zich zorgen te moeten maken over de niet democratisch gecontroleerde macht van de Koning,heeft nog heel wat meer reden zich die zorgen te maken over de niet democratisch gecontroleerde macht van de ambtenaar. Hierna wil ik de ongewenste gevolgen in kaart brengen van die ondoor- dachte toepassing van de doctrine van de m.v.op de verhouding tussen minister en ambtenaar.Verhelderend is hier het uit 1993 daterende rapport Steekhoudend Ministerschap over de m.v.van de commissie-Scheltema.De commissie begint met de observatie: ‘de regel van de m.v.houdt in dat het parlement de minister te allen tijde rekenschap kan vragen van het onder zijn leiding gevoerde beleid.Is het Parlement niet tevreden over de ministeriële verklaring dan kan dat een reden vormen om het vertrouwen in de minister op te zeggen.Volgens de vertrouwensregel dient de minister dan zijn ambt neer te leggen’ (p.4). Hier kan niemand bezwaar tegen hebben.Maar elders schrijft de commis- sie:‘verantwoording afleggen betekent aanspreekbaar en aansprakelijk zijn, (bevredigend) rekenschap afleggen,rechtvaardigen en verdedigen.De algemeen aanvaarde en historisch gewortelde betekenis van de m.v.is hiermee in overeenstemming:het is de verplichting van de minister om tegenover de Kamers rekenschap af te leggen van het onderwerp van beraadslaging (…) De verantwoordingsplicht geeft uitdrukking aan het beginsel dat ieder die met bestuursbevoegdheden is uitgerust voor het gebruik daarvan verantwoording moet afleggen’. 7En nu is er iets misgegaan.Hier lopen nu namelijk twee dingen door elkaar: in het bewuste grondwetsartikel is sprake van ‘verantwoordelijkheid’en in R&R 2006 / 21386 Ik sluit mij graag aan bij het algemene oordeel dat de departementale diensten en hun ambte- naren zelden bewust misbruik maakten en maken van de staatsrechtelijke speelruimte die hen geboden werd. 7 M.Scheltema e.a.,Steekhoudend Ministerschap.Rapport van de externe commissie Minis- teriele Verantwoordelijkheid (commissie-Scheltema),Den Haag 1993,p.8,12.

PAGE – 6 ============
de toelichting van de commissie-Scheltema (en die hier overeenstemt met zoals de m.v.inderdaad gewoonlijk geïnterpreteerd wordt) van ’verantwoor- ding afleggen’. 8Hoewel tussen die beide begrippen zeker overlap bestaat – ik misken het niet! – is er toch ook betekenisverschil.Het begrip ‘verant- woordelijkheid’suggereert causale betrokkenheid en schuld:iemand die ‘verantwoordelijk’is voor een calamiteit,heeft die (mede) veroorzaakt en draagt daaraan (mede) schuld.Het is een bij uitstek morele categorie.Het zwaartepunt van ‘verantwoording’afleggen ligt daarentegen,zoals de com- missie zelf al aangeeft met die aan Van Dale ontleende omschrijving van ‘rekenschap afleggen enzovoort’meer in het cognitieve vlak.Van iemand die ‘verantwoording aflegt’verwacht men dat hij de toedracht uitlegt van hoe iets heeft kunnen gebeuren;hij verklaart iets maar zonder daarmee noodzakelijkerwijs ook de verantwoordelijkheid voor die toedracht op zich te nemen.Zo neemt de historicus ook niet de verantwoordelijkheid op zich voor de gebeurtenissen die hij beschrijft.Het betekenisverschil correspon- deert met het verschil tussen de Engelse begrippen ‘responsibility’(= voor zijn rekening nemen) en ‘accountability’(= rekenschap afleggen van). 93Bovens over responsibility en accountability Een nader onderzoek naar dit verschil tussen ‘responsibility’en ‘accountability’is in deze context uiteraard gewenst.Ik wil die toelichting bieden aan de hand van enkele kritische kanttekeningen bij Mark Bovens’ overigens voortreffelijke 10dissertatie getiteld The quest for responsibility. Accountability and citizenship in complex organizations (1998).Zoals de titel al aangeeft,behandelt dit boek het vraagstuk van hoe ‘responsibility’en ‘accountability’zich verhouden wanneer men van doen heeft met het soort complexe organisaties waartoe men de departementale diensten zeker rekenen kan.Voor zover mij bekend is Bovens’dissertatie op dit moment nog steeds de meest gedegen verhandeling over de relatie tussen de begrippen ‘responsibility’en ‘accountability’. Welnu,waar ik die begrippen zo scherp mogelijk van elkaar zou willen onderscheiden,daar beklemtoont Bovens juist hoe dicht ze bij elkaar liggen en hoe groot de overlap is die er bestaat in de betekenissen van beide begrip- R&R 2006 / 21398‘Wat betekent nu het afleggen van verantwoording? Als we kijken naar de parlementaire prak- tijk betekent het eerst en vooral het verstrekken van inlichtingen.Ministers dienen dagelijks veel vragen van kamerleden te beantwoorden’.Zie Verhey,a.w.,p.8. 9 Met dank aan mijn collega mevr.prof.dr P.C.Westerman. 10 Ik denk daarbij met name aan de scherpzinnige bestuurskundige invulling die hij geeft aan de thematiek.Vanuit een filosofisch perspectief – vooral waar het de zogenoemde hande- lingstheorie betreft – is het boek niet altijd even bevredigend.Ten slotte,het is te betreuren dat aan het Engels en aan de vormgeving van de Engelstalige versie van Bovens’dissertatie weinig aandacht besteed werd.Dit belangwekkende boek had een betere presentatie verdiend.

PAGE – 8 ============
van ‘passive responsibility’in het geval van collectieve actoren of complexe organisaties en waarbij hij die ‘passive responsibility’aanduidt met het woord ‘accountability’. Tot zover Bovens.Het zal duidelijk zijn waar ik met hem van mening ver- schil.Immers,het in de vorige paragraaf zozeer beklemtoonde verschil tus- sen ‘voor zijn rekening nemen’(= ‘responsibility’) en ‘rekenschap afleggen van’(= ‘accountability’) speelt in zijn analyse van de begrippen ‘responsibili- ty en ‘accountability’geen enkele rol.En daarmee gaat iets wezenlijks verlo- ren en dat wel degelijk behoort tot de betekeniskern van die begrippen. Want we kunnen mensen moreel verantwoordelijk stellen voor hun daden (‘responsibility’) zonder tevens te vereisen dat zij over hun handelen tekst en uitleg geven (‘accountability’) en vice versa– of,nauwkeuriger,‘accountabil- ity’is niet noodzakelijkerwijs een ingrediënt in ‘responsibility’en,wederom, vice versa.Dat vereist enige toelichting.‘Responsibility’is iets dat we aan handelingen of aan personen toeschrijven – maar zelfs als dat geheel terecht gebeurt, betreft het hier niet een aspect dat intrinsiek in dat handelen zelfligt.Het morele oordeel (‘responsibility’) komt van buitenaf ,om zo te zeggen;het is een zogenoemde ‘supervenient property’.‘Accountability’komt daarentegen van binnenuit :vragen we iemand om rekenschap af te leggen voor zijn han- delen,dan bewegen we ons van situationele context naar de bewuste han- deling toe.‘Responsibility’verlangt de toepassing van morele of juridische regels op een handeling en resulteert in een oordeel achteraf over die han- deling;‘accountability’verplaatst ons terug in de tijd naar de genesevan de handeling.Ik zal niet beweren dat die twee dingen nooit iets met elkaar te maken hebben;ons inzicht in de genese van een handeling (‘accountability’) kan medebepalend zijn voor ons morele oordeel daarover.Maar dat doet aan de kern van de zaak niet af:zo kunnen we ons afvragen hoe iemand ertoe kwam een rekenfout te maken (‘accountability’),maar een rekenfout blijft een rekenfout (‘responsibility’). Kortom:inzake het handelen kan er sprake zijn van ‘responsibility’zonder dat ook sprake is van ‘accountability’,en vice versa.Om een voorbeeld van het eerste te noemen,inzake de Holocaust hebben we alleen met ‘responsi- bility’te maken.Dat geldt zelfs voor de individuele SS’er – ‘du kannst,denn du sollst’,nietwaar? Het zou absurd,zo niet erger,zijn om hier morele ver- antwoordelijkheid te reduceren tot de verplichting van een ‘rekenschap afleggen van’.Anderzijds,de spoorwegingenieur,van wie wij informatie verwachten over de toedracht van een spoorwegongeluk,is alleen ‘accoun- table’en niet ‘responsible’(tenzij hij zelf de beslissende fout maakte).En wederom,het feit dat vaak zowel het begrip ‘responsibility’als dat van ‘accountability’op eenzelfde handeling betrokken kan worden,is in het geheel geen argument om het onderscheid te betwijfelen.Sommige tafels R&R 2006 / 2141

PAGE – 9 ============
zijn zowel rond als wit;maar dat betekent niet dat wit hiermee de connota- ties van rond krijgt en rond die van wit, 14of dat er nu een betekenisconti- nuüm ontstaan is tussen wit en rond. 4Causale en incrementele schuld Ik vermoed dat Bovens nu zal tegenwerpen dat ik de essentie van zijn betoog gemist heb.Het ging hem immers om het probleem van de ‘responsibility’ c.q.‘accountability’van complexe organisaties.De eerste Baron Thurlow merkte hier al zo snedig over op:‘[they] have no soul to be damned and no body to be kicked’.En juist over dat probleem heb ik tot dusver gezwegen. Daarin zou Bovens zeker gelijk hebben.Hierna zal evenwel blijken dat juist aan mijn voorstel voor de definiëring van die beide begrippen een zinvolle suggestie te ontlenen valt voor hoe we Bovens’probleem het beste kunnen aanvatten. Bij mijn bespreking hiervoor van de begrippen ‘responsibility’en ‘account- ability’liet ik mij er niet over uit of die gerelateerd werden aan handelingen dan wel aan de actoren – hetzij individueel of collectief – die die handelingen verrichtten.Ik wil nu aantonen:1) dat de beide begrippen anders reageren wanneer men ze op handelingen betrekt dan wanneer het gaat om actoren(individueel of collectief);en 2) dat die asymmetrie haar consequenties heeft voor Bovens’problematiek van collectieve actoren of complexe organisaties. Dat is te verhelderen aan de hand van weer een nieuw onderscheid – namelijk dat tussen wat ik aan zal duiden als ‘causale’versus ‘incrementele’morele schuld. 15En waarbij ik meteen de lezer mijn oprechte verontschuldigingen aanbied voor dit stapelen van onderscheiding op onderscheiding.Maar, helaas,het is niet anders en ik beloof de lezer plechtig het hierbij te laten! Onder ‘causale’morele schuld versta ik het causale aandeel van een bepaal- de handeling in de totstandkoming van een onrecht.Bijvoorbeeld A’s han- deling h doet B moreel onrecht of maakt deel uit van de causale keten die tot dat onrecht leidde (vandaar de naam).Het morele oordeel wordt hier dus aan handelingen ,en niet aan personengerelateerd.Hier staat bijgevolg iede- re handeling en het morele oordeel erover geheel op zich;nadat een hande- ling h eenmaal plaatsvond en het morele oordeel erover geveld werd,gaat de teller,om zo te zeggen,weer op nul en kan het proces zich herhalen.Of niet, R&R 2006 / 214214Eveneens kan men zijn twijfels hebben over Bovens’stelling dat de vraag of men met indivi- duen dan wel met organisaties van doen heeft,zinvol is te relateren aan de begrippen ‘re- sponsibility’en ‘accountability’.Het individu van de zojuist genoemde spoorwegingenieur is ‘accountable’maar niet ‘responsible’,terwijl de SS inzake de Holocaust wel ‘(morally) responsi- ble’maar niet ‘accountable’zullen achten.Hier valt immers niets meer uit te leggen (‘account- ability’) en iedere (behoefte aan) ‘uitleg’is hier zelfs immoreel. 15 Ik introduceerde dit onderscheid reeds in mijn ‘”Een schuld zonder schuldigen?”Morele en politieke oordelen in het Srebrenica-rapport’,Tijdschrift voor Geschiedenis 116 (2003),p.276 e.v.

PAGE – 10 ============
natuurlijk (mogen we hopen).Aldus is het gesteld met handelingen en ons morele oordeel daarover.Dat ligt anders met wat ik op het oog heb met ‘incrementele’schuld.Hier is niet de handeling maar de actor(individueel dan wel collectief) het object van het morele oordeel.En dan zullen we niet alleen de handeling in kwestie maar heel de relevante voorgeschiedenis van de actor bij ons morele oordeel betrekken.Bijgevolg wordt het morele oor- deel hier na iedere individuele handeling juist niet ‘gewist’;en op die manier draagt iedere afzonderlijke handeling op haar manier bij aan de ‘morele beeldvorming’over de actor in kwestie. Er is een aantal interessante verschillen tussen de causale en de incremen- tele schuld.De eerste hoort thuis in de rechtszaal en de tweede niet.In de rechtsspraak gaat het om de vraag op welke manier iemand door zijn han- delingen verantwoordelijk was voor een of ander onrecht.De persoon achter die handeling en de moraliteit van de persoon blijven daarbij echter buiten schot.Het feit dat de rechter soms ook de persoon van de beklaagde mee zal wegen,doet daar niets aan af.Doorslaggevend is hier het harde gegeven dat het Wetboek van Strafrecht bepaalde handelingen strafbaar stelt en nooit een oordeel velt over het hebben van een bepaalde morele persoonlijkheid .Iemand kan een puur slecht mens wezen,maar zolang hij geen strafbare handelingen verricht,komt hij niet met de rechter in aanraking.Het is niet strafbaar om een slecht mens te zijn.En het strafbaar zijn (zij het niet de mate waarin) is doorgaans een kwestie van ‘ja’of ‘nee’:men is schuldig,of men is het niet,en wetgeving en jurisprudentie bieden de daartoe relevante criteria.Dat is anders met de incrementele schuld:hier gaat het om de vraag wanneer (en of) we iemand een ‘goed’of een ‘slecht’mens vinden (en het feit dat wij dat ouderwetse en onwerkbare begrippen vinden,toont reeds hoe- zeer in ethiek,zoals in heel ons moderne wereldbeeld,de causale schuld de incrementele schuld verdreven heeft).Waar de veroordeling vanwege cau- sale schuld tot boetedoening (bijvoorbeeld gevangenisstraf) noopt,bewerkt incrementele schuld in eerste instantie eerder gevoelens van schaamte (over de persoon die men is) of afkeer (voor de persoon die de ander is); 16en intweede instantie is die schuld van de individuen of organisaties in kwestie een aanmaning om een ander,en beter mens te worden.Ten slotte,incre- mentele schuld is een ‘intelligente’schuld:daarvan kan eerst sprake zijn wanneer binnen onze beeldvorming van de persoon in kwestie zich een bepaald ‘systeem’of ‘patroon’af begint te tekenen.Causale schuld is een R&R 2006 / 214316 Het is interessant dat het woordenboek geen begrip kent voor het gevoel dat wij hebben over de persoon die zichzelf schaamt en daar goede redenen voor heeft – doorgaans behelpt men zich in een dergelijk geval met het wat vreemde begrip van de zogenoemde ‘plaatsvervangen- de schaamte’.Ook dit suggereert wederom hoezeer de incrementele schuld nog steeds geen onderdeel is van ons morele universum.

PAGE – 11 ============
‘niet-intelligente’schuld in de zin dat hij zonder geheugen is en blind blijft voor die patronen van schuld. Maar het in deze context belangrijkste onderscheid tussen causale en incre- mentele schuld ligt elders.Namelijk in het gegeven dat de causale schuld zijn natuurlijke thuis heeft in het handelen van de individuele actor,terwijl de incrementele schuld thuishoort op het niveau van de collectieve actoren,wat wil zeggen op dat van instituties,organisaties en entiteiten die een col- lectieve identiteit hebben.Het kan zelfs zo zijn dat we ons eerst van het bestaan van die collectieve entiteiten bewust worden door de incrementele schuld (of verdienste) die we erop projecteren.Het ‘internationale kapita- lisme’kreeg eerst zijn contouren door al het verderfelijke wat Marx ermee associeerde.Anders gezegd,de causale schuld heeft zijn voorkeur voor het domein van het individu en zijn handelingen,en de incrementele schuld heeft de voorkeur voor dat van de collectieve actor of van de complexe orga- nisatie en hun morele persoonlijkheid. Nu is te verhelderen hoe de betekenis die ik hiervoor gaf aan de begrippen ‘responsibility’versus ‘accountability’onze greep kan vergroten op Bovens’ probleem van de schuld van collectieve actoren en op de vraag hoe we daar- mee om moeten gaan.Op het niveau van het individu zal ons morele en juri- dische oordeel zich concentreren op handelingen,op ‘responsibility’en op causale schuld.Inderdaad spreekt de ethiek zelden over wat ik nu maar ‘morele persoonlijkheden’noem en bepaalt zij liever welke handelingen wel of niet moreel door de beugel kunnen. 17En in het strafrecht is het ook zo, zoals ik zojuist al opmerkte.Maar de kaarten liggen anders in het geval van de schuld van complexe organisaties.Hier staat allereerst de morele per- soonlijkheid van die organisaties op het spel.Die morele persoonlijkheid gaat uit boven het niveau van de individuen waaruit die organisatie is opge- bouwd en die krijgen we pas in het vizier wanneer we de balans opmaken van het gedrag van die organisatie op de manier waarop een historicus dat zou doen.In de woorden van Helmut Willke: ‘So kommt es z.B.für das Aktivitätsniveau und den Grad der Reflexions- fähigkeit einer Organisation nicht nur auf die Wissensbestände und das Lernverhalten ihrer Mitglieder an.Zumindest ebenso bedeutsam sind die in “standing operations procedures”und unpersönlichen Satzungen und Regelwerken eingelassenen Definitionen von systemischen und systemisch relevanten Erwartungen,die das Handeln der Organisa- tionsmitglieder steuern.(…) Die Folge ist z.B.,dass es innovative und R&R 2006 / 214417 Ongetwijfeld is dit een van de vele bijverschijnselen van het sinds Descartes en Kant zo opper- machtige transcendentalisme in de westerse filosofie;inderdaad,wanneer het zelf geredu- ceerd wordt tot het transcendentale ego,dan gaat de morele persoonlijkheid als empirische verontreiniging onherroepelijk overboord.

78 KB – 20 Pages